The work of Rubens reproduced in over five hundred illustrations, with a biographical introduction abridged from Adolf Rosenberg -  the book Pieter Paul Rubens

Geschilderd door Pieter Paul Rubens rond 1617 waarschijnlijk vroeger, hij zou hier 44-46 jaar zijn. Het schilderij is 116.2 X 89.54 cm groot. Het schilderij uit het boek (klik op foto) werd automatisch ingekleurd met Algorithmia. De achtergrond van het schilderij is donkerrood, stoelleuning bruin, zijn mantel zwart met witte kraag en het doek in zijn hand beige tot licht bruin. De originele kleurenafbeelding vindt je deze via de link. Het schilderij zou zich nu in Stockholm in Zweden bevinden. Het origeel bevond zich tijdelijk in 1928 in het Sigmaringer Museumin Duitsland

Pieter Paul Rubens
CORNELIUS VAN LANTSCHOT 1572-1656
De ouders van Cornelius Van Lanschot waren Cornelius en Margriete Geens. De moeder overleed te Antwerpen op 20 augustus 1587.
"Den 24 een kerklijk uyt St.-Jorisparochie Margriete Geens daar van Kieboom secretaris den sepultuer heeft betaald in 1587". Zij werd begraven bij haar echtgenoot in de Sint- Jacobskerk, in de kapel van "De Zoeten Naam Jezus".

De echtelingen van Lanschot - Geens hadden een gezamenlijk testament opgemaakt op 24 juni 1581 voor Mr. Rombout de Backere, notaris te Antwerpen residerende en zekere getuigen.
Margriete Geens liet "seven wettighe kinderen bij haer ende den voorseijde Mr. Cornelis Lanschot" na als universele erfgenamen. Zes van die kinderen waren nog minderjarig. Door dit overlijden werd het gezin volledig uit elkaar gerukt.
Mr. Jan Baptiste vanden Kieboom, neef der kinderen, eveneens greffier deser stadt, was voogd over de minderjarigen. Hun oom Jan Lanschot werd aangeduid als tweede voogd.
Franchoys, die te Parijs verbleef, was 24 jaar en dus meerderjarig.
Catlyne verbleef aanvankelijk te Nijvel, later bij haar oom Jan te Brussel.
Anneken was in de kost bij Elisabeth van Lare, nadien bij Steven vanden Casteele. Cornelis verbleef te Atrecht.
Voor Maeyken werden mondkosten en schoolgeld betaald aan de Wed. P. van Lare. Vanaf Bamis 1592 woonde zij bij haar nicht Josynken Cops, begijn te Turnhout.
Grietken vond onderdak bij haar oom Jan Lanschot te Brussel.
Gielisken, 7 jaar oud, verbleef te Mechelen bij Lyntken Wuyts. In 1596 ging hij in het klooster.
Op 26 september 1588 werd een staat opgemaakt van alle door Margriete Geens nagelaten goederen. Deze is zeker niet zo indrukwekkend als die van bekende Antwerpse kooplui uit die periode, maar toch niet zonder belang. Naast de zestig guldens en vier stuivers in kontanten die ten sterfhuize bevonden werden vermeldt het document "huysraet, lynwaet, cleederen ende juwelen voor een waarde van vierthienhondert drye ende twintieh gulden twee stuyvers ende eenen halven naer luydt vanden vercoopboeck daer aff svnde gheteeekent byden gesworen oudecleercoopers clerck Nicolaes Saboth."
Cornelius Grammaye was het sterfhuis nog 1200 guldens schuldig. Verder erfden de kinderen nog erfrenten en huizen:

  • "Een huys metten hove, gronde en toebehoirten gestaen ende gheleghen int beddestraetken alhier, dwelck Mr.Gillis van Vlierden advocaet in hueren had". Het werd aangeduid als "Het Grote Huys".
  • "Twee voerhuysen met elft cleyn achterhuyskens oft wooninghen genaempt "Out Gesthuvs" gestaen ende gheleghen int Kipdorp aen St.-Jacobskercke alhier", gedeeltelijk verhuurd "een Merten Lissier, timmerman ende houtbreker ende weduwe van wylen Adriaen Reyns".
  • Een hoeve te Lokeren onder Turnhout.
  • Een hoeve te Turnhout genaamd "Heyseyde". Het beheer van al deze goederen was voor de voogden geen lichte opdracht, wat onder meer blijkt uit het verslag ervan dat zij de weesmeesters van de stad voorlegden.
  • "de Schrijtteye" in de Prekerstraat, bestaande uit twee woningen;
  • "het Cromhout" in de Jesusstraat ;
  • "'t Wielken" in de Beddenstraat; in ten behoeve van de kinderen Lanschot.
    Nochtans stonden de voogden in hun moeilijke taak niet helemaal alleen. In zijn afrekening van 1596 meldt Joannes Bapstist vanden Kieboom reeds onkosten door Cornelis Lantschot gemaakt voor zijn reizen naar Turnhout om de zaken met betrekking tot de twee hoeven te regelen.
    Blijkbaar nam Cornelis zelf actief deel aan het beheer van de nalatenschap . Toch verbleef hij ongetwijfeld meestal in Atrecht (Arras- Frankrijk). Dezelfde rekeningen melden regelmatig bedragen van de wissels en de geldsommen die de rendant naar de stad zond aan Cornelis zelf of aan Christoffel Parys " desselfs Cornelis meester".
    Een andere belangrijke rekenpost gaat als volgt: "Item op den negensten augusti anno XCc sessentnegentich aenden voornoemden Cornelis gestelt in gelde om hem daer gheneren ende in coopmanschappen te employeren tot synen behoeve de somme van iiic gulden." Blijkbaar kreeg Cornelis die dag in voorafname op zijn erfenis een bedrag toegespeeld om zich in zaken te kunnen begeven.
    Over wat voor soort zaken het ging laten de documenten ons volkomen in het ongewisse. Vierhonderd gulden kunnen bovendien bezwaarlijk een belangrijk kapitaal genoemd worden. Brengen we hier even in herinnering dat de huis van het gezin Lanschot een tiental jaren tevoren reeds op1400 gulden geschat werd. Pas in 1602, bij de definitieve afhandeling van de nalatenschap verwierf Cornelis niet onbelangrijke mogelijkheden. Voor zijn aandeel werden hem toegewezen:
  • het huis "den Keerscorff" op de Harinckvliet,
  • het huis "de Schrijflaye" in de Prekerstraat,
  • het "Grote Huys" in de Beddenstraat,
  • het huis "het Wielken" eveneens in de Beddenstraat.
  • Zijn zuster Anna erfde de twee pachthoeven onder Turhout. Zijn zuster Maria de twee "voerhuyzen" op het Kipdorp plus een rente op de Schoenmakersgang op de Kleine Cauwenberg. Zijn nichtje Catharina vander Noot het huis "het Cromhout" in de Jesusstraat. Franchoys en Loys waren toen reeds overleden. Margriete misschien ook? Zij werd nergens meer vermeld. Alle vier de erfgenamen zullen elk telkenjare aan Gielis Lanschot een rente van 4 gl. betalen en dit tot zijn overlijden. Zij zullen ook de rente, geschonken door hun grootvader, François Geens aan de kerk van het dorp "Castele over venne" blijven voldoen.

  • CORNELIS LANTSCHOT DIE HIER LIGT
    HEEFT MET ZIJN DEUCHT DEN MENS GESTICHT,
    MET GELDT EN GOET, CAPEL EN KERCK;
    EN LIET DEN ARMEN, NAER DIT WERCK,
    NOCH HONDERT DUYZENDEN DAER TOE;
    IA MAECKT DE MILTHEYT SELVER MOE.
    MITS ELCKDAER JET BEGEERDEN MAN;
    IS DOOT GEDEYLT, DIE GROOTEN MAN:
    WERELT, SIJN LOF: AERD ('T LIJ'F BEHIEL:
    DER ARMEN T' GELT: EN GODT ZYN SIEL.
    MEN WJNT DEN HEMEL MET GEWELT,
    OF IS TE KOOP MET KRACHT VAN GELDT
    STIRF ° 26 APRIL 1656

    Beschrijving van het zegel: Uit het boek van Armorial de J.B. RIETSTAP - et ses Compléments:
    Heraldische beschrijving in frans en nederlands
    D'or, au chef d'argent, chargé de trois merlettes de gueules. Casque.
    In goud, een schildhoofd van zilver beladen met drie merlettes in keel. Getopt met een helm van zilver, getralied, gehalsband en omboord van goud,gevoerd en gehecht van keel.
    Helmteken: in een gesloten vlucht van goud een merlette in keel.
    Een merlette staat voor en kleine zwarte vogel (merel/zwaluw) maar zonder bek en poten.

    Deze Cornelius had hetzelfde wapenschild als schepen Jan Van Lanscoot uit Maldegem (1352). De stamvader van de Leidse van Lanschot's was zijn neef. Een van hen gebruikte als contrazegel, het oude zegel die Jan Van Lanscoot (1352) reeds gebruikte. Dus deze JAN was de voorouder van Cornelius Lantschot.

    Merkwaardig is wel dat de erfgenamen niet persoonlijk naar Antwerpen kwamen voor deze belangrijke aangelegenheid maar dat Jan Baptist vanden Kieboom de zaken met volmacht afhandelde. Cornelis, die blijkbaar nog steeds te Atrecht verbleef, nam ook de gelegenheid niet te baat om de pas verworven en met geen renten belaste eigendommen te verkopen of te verpanden om alzo zijn bedrijfskapitaal te verhogen. Pas in 1606 verkoopt hij zijn eigendommen in de Beddenstraat en wel aan zijn neef en vroegere voogd Jan Baptist vanden Kieboom .
    In 1613 werd Sr. Jan Roose, vriend van Cornelis, belast met de verkoop van de overige huizen. Daartoe werd hem door "Sr. Cornelis Lantschot, coopman, woonende binnen der stadt Atrecht in Artois ende jegenwoird, alhier wesende tot Antwerpen" notariële volmacht verleend.
    Jan Roose wijdde zich nauwgezet aan zijn opdracht en met korte tussenpozen werden de huizen te gelde gemaakt.
    Na deze transacties vernemen we geruime tijd weinig of niets omtrent Cornelis. Pas in 1641 vinden wij hem terug en wel in Antwerpen. Wanneer hij precies Atrecht verliet voor de Scheldestad is niet bekend, noch de redenen daartoe. We konden enkel vaststellen dat ten minste vanaf 1641 zijn naam meer dan regelmatig voorkomt in de journaal boeken van Robert Laman, de man die hij later direkteur van zijn negociën zou benoemen en die hij eveneens aanstelde als mede-testament uitvoerder. Uit de journaal posten, soms meerdere per dag en bijna altijd voor grote bedragen, vernemen we spijtig genoeg nog steeds niets omtrent de preciese activiteiten van Cornelis. Wel valt op dat vele posten grote ronde bedragen vermelden, wat doet vermoeden dat hij eerder optrad als financier dan dat hij zelf koopman was in de echte zin van dat woord.
    Wat er ook van zij, dat hij in die veertig jaar een geweldig fortuin had weten te vergaren staat vast. Het feit dat Cornelis Lantschot nooit gehuwd was en dus geen kinderen naliet, samen met zijn diepe religieuse overtuiging, brachten hem ertoe nog tijdens zijn leven verschillende geestelijke instellingen in dat fortuin te laten delen.
  • In 1624 droeg Cornelis 1.000 gulden bij tot de vergroting van de kerk van het Turnhoutse begijnhof waar Maria Lanschot (zijn zuster) te dien tijde meesteresse was.
  • In 1629 schonk hij de kerk bovendien nog een nieuw hoogaltaar.
  • De paters Capucijen te Brussel "vande ordre van Sint-François" had hij in 1651 ook 18.000 gulden gegeven "tot opbauwinge van haere kercke". Het ontvangstbewijs hiervan was bij gevoegd bij zijn testament.
  • Ook de kerk van het klooster "Ter Bancke" bij Leuven, waar Margriete Lanschot verbleef, had hij blijkbaar een altaar geschonken.
    Al deze weldadigheid tastte Cornelis' vermogen echter nauwelijks aan zodat bij zijn dood een groot fortuin vererfd werd.
    Op 12 juni 1654 verleed Cornelis Lantschot zijn eigenhandig geschreven en ondertekend testament voor Mr. Bartholomeus vanden Berghe "openbaeren notaris/soo byden secreten raed als raed van Brabant geadmitteert Tantwerpen residerende, comptoire inde Wolstrate" in het bijzijn van twee getuigen. "Bartholomeus Hoegaerts, oock notaris ende Jan Claessens, clerc, poortere ende ingesetene deser stadt, in beslotene forme en gecachetteert in rooden laccre door Cornels Lantschot en door Mr. Bartholomeus vanden Berghe notaris publicus admissus".
    Op 11 april 1656,15 dagen vóór zijn dood, maakte hij een "codecille oft additie" aan zijn testament "voorden notaris Ambrosius Sebille, notaris publique residerende binnen de stadt Antwerpen".
    Cornelius van Lanschot overleed op 26 april 1656 te Antwerpen in het huis van wijlen zijn vriend Jan Roose, hij werd 84 jaar en 2 maanden.

    Op 28 april, twee dagen na Cornelis' overlijden, werd het "in behoorlijcke forme gesloten testament geopend en gelezen ten huyse van Mevrouwe Roose gestaen op de Meir alhier".
    Hierbij waren aanwezig:
    - Ridder Hendrick van Halmale,schepen van Antwerpen;
    - Gregorius Martens, eveneens schepen van Antwerpen
    - Sr. Louys Le Candele, executeur, oud aalmoezenier en vriend van Cornelius.
    - Mr. Jan Baptista Batkin, eveneens executeur, oud aalmoezenier en vriend.
    - Sr. Robert Laman, executeur, direkteur van Cornelis' negotie;
    - Sr. Maximus Gerardi, stadssecretaris, die het verslag opmaakte
    - Mr. Ambrosius Kinschot, advocaat, zoon van Cornelis' zuster Anna.
    In zijn testament schreef Cornelis Lantschot : "Soo verre ick Tantwerpen comme te sterven/soo is myne wille, dat men my sal begraeven inde prochie kercke van St. Jacob, inde capelle vanden Soeten Naem Jesus, in het graft van myne ouders saliger, daerop ick eener nieuwen sarck hebbe doen leggen, ende daerop geschreven staet myne naeme in copere letteren, daer by men sal setten den dach van myne overlyden, ende niet meer, begere geen utwendige utvaert, met twee bidders, stillekens ende degelijck ende dat men op den dach van myne utaert sal doen lesen inde kercke van St-Jacob eenige missen ende utreycken ende deylen aen arme menschen eenige cantiteyt van broot, soa vele als myne executeurs ende vrinden loftelijck ende raetsaem sullen vinden".
    De eenvoudige zerk waarvan sprake ligt er nog steeds maar de koperen letters zijn verdwenen.
    Men leest er : "Sepulture D. CORNELIS LANTSCHOT sterf den. 26. April A.o 1656 Bidt voor de siele"

  • het Godshuis bevindt zich in het midden van de afbeelding click for streetview
    bron: onderzoek Leon Van Landschoot (1970) - Hans Van Landschoot( 2005) en uit bet jaarboek 1987 Cornelis Floris