In de tweede helft van de zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw hebben Leidse Van Lanschots in Alkmaar gewoond, in de vroedschap van die stad zitting gehad en ook in het Noorderkwartier van Holland ambten bekleed. Hoewel zij tot onze familie behoren, heb ik aan hen tot voor kort nauwelijks enige aandacht besteed.
Een correspondentie, welke ik met de in Alkmaar wonende genealoog Mr. Dr. J. Belonje over een ander onderwerp voerde, bracht mij deze tot Alkmaarse Van Lanschots geworden zijnde familieleden weer in herinnering. Belonje deelde mij nl. in een van zijn brieven mede, dat hij over hen uit notariële acten een groot aantal notities had gemaakt en was zo vriendelijk mij in de gelegenheid te stellen van deze een fotokopie te maken. Deze notities samen met enige 'Van Lanschot genealogieën' en andere gegevens (1) hebben het mij mogelijk gemaakt de thans volgende beschouwing over de Alkmaarse Van Lanschots te geven.

Wat heeft hen er toe gebracht Leiden te verlaten en zich in Alkmaar te vestigen en hoe is het mogelijk, dat zij, hoewel niet tot de Alkmaarse regentengeslachten behorende, in de Alkmaarse vroedschap zijn opgenomen? Het was immers lang niet eenvoudig in de vroedschap van een stad zitting te krijgen, want dat was een regering van regentenfamilies en wanneer daarin een plaats vrij kwam, werd deze vrijwel zonder uitzondering ingenomen door een familielid van de al dan niet reeds overleden vroedschap. Was het niet vader of schoonvader, die deel had uitgemaakt van het stadsbestuur, dan was er wel een broer, opa, neef of zwager, die de jonge vroedschap bestemde tot telg van een regentengeslacht. Zonder dergelijke relaties was het welhaast niet mogelijk in de vroedschap te komen.

Maar al had men die goede relaties en behoorde men tot de familiekring, waaruit een nieuwe vroedschap moest worden gekozen, dan was het toch nog lang niet altijd mogelijk in de vroedschap te komen. Zo konden vader en zoon en twee of meer broers niet tegelijkertijd in de vroedschap zitting hebben. In dergelijke gevallen kwam het voor, dat regentenzonen, wier weg naar de vroedschap in de stad van hun inwoning was geblokkeerd, probeerden in de vroedschap van een andere stad zitting te krijgen door een huwelijk te sluiten met een dochter uit een aanzienlijke regentenfamilie uit die stad. De machtige schoonvader kon dan door het aanwenden van zijn invloed bereiken, dat zijn schoonzoon in de vroedschap werd opgenomen.

Huwelijken tussen zonen en dochters van regentenfamilies uit verschillende steden kwamen vrij veel voor en het is op deze wijze, dat het een Leidse Van Lanschot gelukte in de vroedschap van Alkmaar te komen en in die stad ambten te bekleden. Zijn plaats in de Leidse vroedschap was weliswaar niet door de zoeven genoemde beperkende bepalingen geblokkeerd, maar zijn kansen in deze zitting te krijgen lagen slecht, want hij beschikte niet over de relaties, die hem daarbij behulpzaam zouden kunnen zijn. Hij heette Philips (wij noemen hem in het vervolg van dit verhaal Philips (II), omdat daarin nog meer van Lanschots met de voornaam Philips voorkomen en was de zoon uit het eerste huwelijk van de voorvader Johan van Lanschot (1579-1651). Diens vader, Philips (l) van Lanschot (1539-1620) was de eerste Van Lanschot, die zich tussen 1573 en 1579 vanuit Antwerpen in Leiden heeft gevestigd. Hij kwam in de Leidse vroedschap in de tijd, dat de bestuursambten nog als nevenberoep werden uitgeoefend en het hoofdberoep der stadsbestuurders nog in het bedrijfsleven lag.

Philips (I) van Lanschot kreeg zeven kinderen, onder welke vier zoons, Cornelis, Johan, Gerard en Laurens. Gerard volgde zijn vader na diens dood op 31 december 1620 in de Leidse vroedschap op en bekleedde verschillende belangrijke ambten, waaronder dat van burgemeester. Cornelis en Laurens konden daardoor geen plaats in de vroedschap krijgen en werden in ambten als weesmeester en kapitein van de schutterij benoemd, maar hun hoofdberoep zal ook nog; wel in het bedrijfsleven hebben gelegen. Johan had al eerder Leiden verlaten en was naar Frankrijk vertrokken, waar hij tussen 1600 en 1609 trouwde met N.N. Renauds (Renauts). Hun huwelijk moet vermoedelijk in Bordeaux zijn voltrokken, waar Johan de functie van Conseiller ordinair van het Huis van Henri de Bourbon, Prince de Condé bekleedde. In 1609 werd hun zoon, Philips (II) van Lanschot geboren.
Johan van Lanschot werd op zijn verzoek, omdat hij tot de Nederduits gereformeerde godsdienst was overgegaan, in 1620 uit zijn functie ontslag verleend, waarna hij naar zijn geboorteplaats Leiden verhuisde. Zijn zoon Philips (II) ging met zijn vader (en ook met zijn moeder?) naar Leiden mee en is in die stad opgegroeid. Hij studeerde aldaar in de rechtswetenschappen en werd advocaat voor het Hof van Holland. Hij woonde toen op de Hooigracht te Leiden.

Dat de kansen voor Philips (II) om ooit nog eens een plaats in de Leidse vroedschap te krijgen slecht waren zal uit het voorgaande al duidelijk zijn geworden. Zijn vader had een groot gedeelte van zijn leven niet in Leiden gewoond, had een Franse vrouw getrouwd, die derhalve niet tot een Hollandse-, laat staan een Leidse regentenfamilie behoorde en kwam door zijn lange afwezigheid niet in aanmerking voor een plaats in de vroedschap. Deze werd door zijn broer Gerard ingenomen en hij mocht al blij zijn dat hij na tien jaar wachten tot regent van het Sint Catharina Gasthuis en tot weesmeester werd benoemd. Toen zijn zoon, Philips (II) tot een leeftijd was gekomen, die hem geschikt maakte voor een plaats in de vroedschap, kon hij hen daarbij niet behulpzaam zijn en waren zijn ooms, Cornelis, Gerard en Laurens, die hem daarbij beter zouden hebben kunnen helpen, niet meer in leven.

Gunstiger waren de kansen voor Philip's 23 jaar jongere halfbroer, Wouter van Lanschot, geboren uit het tweede huwelijk van Johan van Lanschot met Margaretha van Oudshoorn van Crayenstein, dochter van (4) Wouter, burgemeester van Dordrecht en Lidewey van Beveren. Wouter kwam dan ook in 1662 in de Leidse vroedschap en bracht het tot hoge posities in Leiden en het gewest Holland .
Philips (II) van Lanschot kreeg in Alkmaar de mogelijkheden, die in Leiden voor hem niet waren weggelegd, door zijn huwelijk in 1642 - hij was toen ongeveer 33 jaar oud - met de in 1622 geboren, dus veel jongere, Rachel van Southolm, stiefdochter van de Alkmaarse Thomas van Egmond van der Nijenburg. Rachels moeder, Wendelina van Raephorst, was nl. na het overlijden van haar man, de Amsterdammer Hendrick van Southolm, in 1626 hertrouwd met deze telg uit de oude, wijdvertakte en in Alkmaar en Holland zeer invloedrijke geslacht Van Egmcnd van der Nijenburg, een bastaard-tak van het huis van de graven Van Egmond.

Hoe heeft Philips (II) van Lanschot zijn toekomstige vrouw leren kennen? De Van Lanschots en de Van Egmond van der Nijenburgs kenden elkaar. Zo was Cornelis van Lanschot, een reeds eerder door mij genoemde oom van Philips (II), heemraad van de Beemster en moet in die kwaliteit ongetwijfeld besprekingen met het stadsbestuur van Alkmaar, waarin verscheidene leden van het geslacht Van Egmond van der Mijenburg zitting hadden, hebben gevoerd. Het is best mogelijk, dat hij hierdoor voor zijn neef waardevolle contacten tot stand heeft weten te brengen.

Maar het zou ook best mogelijk kunnen zijn, dat Philips (II) zijn toekomstige vrouw heeft leren kennen door de in Leiden geboren en in deze stad wonende Adriana van Egmond van der Nijenburg. Zij was getrouwd met Alexander l'Empereur van Opwijck, arts te Leiden. Philips en dit echtpaar waren in dezelfde stad wonende tijdgenoten van elkaar en het zou me niets verbazen, wanneer zij elkaar goed zouden hebben gekend, en dit des te meer niet, wanneer wij zien, dat Alexander en Adriana de schoonouders worden van Wouter van Lanschot, halfbroer van Philips (II).
Adriana van Egmond van der Nijenburg behoorde weliswaar tot een tak van de familie, die Alkmaar had verlaten, maar ik denk toch wel, dat zij door haar relaties met de in Alkmaar wonende familieleden voor Philips iets goeds heeft kunnen verrichten. Wie weet, misschien is het wel door haar geweest, dat Philips zijn toekomstige vrouw heeft leren kennen. Maar dit zijn natuurlijk allemaal slechts veronderstellingen. Vast staat, dat Philips (II) van Lanschot met Rachel Southolm is getrouwd» Was dit een huwelijk uit liefde? Ik hoop het, maar ik wil er wel op wijzen, dat bij het sluiten van huwelijken binnen regentenfamilies liefde niet op de eerste plaats kwam. De mogelijkheid door zijn huwelijk de weg geopend te krijgen voor een regentencarrière in Alkmaar zal bij Philips wel van doorslaggevende betekenis zijn geweest, want zijn schoonvader, Thomas van Egmond van der Nijenburg (1599-1675) was in en buiten Alkmaar een invloedrijk man. Hij hoorde tot de oudste tak van zijn geslacht. Van de vele ambten, die hij heeft bekleed, noem ik dat van schepen en burgemeester van Alkmaar, gecommitteerde ter Staten-Generaal, lid van de Raad van State, gecommitteerde raad voor Noord-Holland, dijkgraaf van Geestmerambacht, Schager- en Niedorper Koggen en van de Schermer en heemraad van de Heer Hugowaard.
Hij had weliswaar uit zijn huwelijk met Wendelina van Raephorst, behorend tot een aanzienlijk riddermatig geslacht, ook zelf een zoon, Cornelis, maar aangezien hij gedurende zijn gehele leven in het stadsbestuur zitting had en zijn zoon met zeven jaar overleefde, was diens plaats daarin geblokkeerd, hetgeen niet het geval was voor Philips (II), Schoonvader Thomas wist er dan ook voor te zorgen, dat deze in de Alkmaarse vroedschap komt. In 1650, 1654 en 1656 is hij schepen en in 1657 president schepen. Ik wil nog even vermelden, dat Thomas' zoon Cornelis (1627-1664) getrouwd was met Geertruyd Vijgh, een dochter uit een voornaam adellijk (7)geslacht uit het Gelderse, omdat wij een zoon uit dit huwelijk, Willem van Egmond van der Hijenburg (1654-1728), die eveneens met een meisje Vijgh (Theodora) trouwde, zo dadelijk nog ter sprake zullen brengen als voogd over de kleinkinderen van Philips (II) van Lanschot .
Philips (II) van Lanschot overleed begin maart 1661 . Zijn vrouw was een half jaar eerder gestorven en zij beiden werden begraven op het koor van de St. Laurenskerk te Alkmaar me b hun wapens en vier kwartieren op hun daar opgehangen 'rouwkassen' (= rouwborden). Uit hun huwelijk was op 20 maart 1644 hun dochter Susanna geboren, die trouwt met de op 16 augustus 1638 geboren Johan Kien. Deze niet tot een Alkmaarse familie, maar vestigde zich in 16?5 in die stad! Voordien had hij de militaire traditie van zijn geslacht gevolgd. Veel van zijn voorvaderen en verwanten hadden het hoge militaire ambt van commissaris generaal van 'de vivres' bekleed, maar hij verliet in 1675 in de rang van 'colonel ten dienste dezer landen' de militaire dienst. Hij kwam in 1680 in de Alkmaarse vroedschap, werd in 1690 gedeputeerde ter Staten-Generaal, in 1696 burgemeester van Alkmaar en in 1700 lid van de Raad van State.
Susanna van Lanschot overlijdt te Alkmaar op 30 maart 1682 en wordt evenals haar ouders op het koor van de St. Laurenskerk begraven, waarna op 6 april van dat jaar in deze kerk een rouwkas met haar vier kwartieren en wapens wordt opgehangen. Haar man, Johan Kien, hertrouwt in 1683, overlijdt te 's-Gravenhage en wordt op 1 juni 1701 in Alkmaar begraven.
Uit het eerste huwelijk van Johan Kien met Susanna van Lanschot worden vier zoons geboren, die allen hoge bestuurlijke functies in Alkmaar en het Noorderkwartier hebben bekleed. In 1682, het jaar van overlijden van Susanna, benoemt Johan Kien in een voor notaris C. van Heynenbergh te Alkmaar verleden acte tot voogd over de drie zoons, die toen nog minderjarig waren: 'Cornelis Tromp, Grave van Sylisborgh, Ridder van de Oliphant, 'Baronet, Luitenant-Admiraal van Holland en West-Friesland en 'Jonker Willem van Egmond van de Nijenburg, Dijkgraaf van de 'Schermer' en zijn oudste zoon, Nicolaas, tot toeziend voogd.
Interessante benoemingen, die ik vermeld met de kwalificaties, zoals ik die in de notities van Belonje vond. Interessant, omdat Cornelis Tromp (1629-1691), zelf reeds een vermaard admiraal, immers de zoon is van de uit onze vaderlandse geschiedenis nog veel beroemder admiraal Maarten Harpertszn. Tromp (1598-1653). Interessant ook, omdat Johan Kiens en Susanna van Lanschots oudste zoon Nicolaas later trouwt met Margaretha Tromp, een dochter van Harpert Maartenszn. Tromp, burgemeester van Delft, die eveneens een zoon van de grote admiraal en een broer van Cornelis is.

En wat de benoeming tot toeziend voogd van 'Jonker Willem van Egmond van de Nijenburg' betreft: hij is de reeds eerder genoemde kleinzoon van Philips (II) van Lanschots schoonvader Thomas van Egmond van der Nijenburg.

Van de vier zoons van Johan Kien en Susanna van Lanschot blijven er twee ongetrouwd. De andere twee sluiten, zoals dat in regentenfamilies behoort, 'goede' huwelijken en krijgen tezamen dertien kinderen, zodat er een uitgebreid geslacht Kien ontstaat, dat van Susanna afstamt; maar de leden daarvan zijn nu eenmaal Kiens en geen Van Lanschots, zodat met Susanna's dood op 30 maart 1682 de Van Lanschots alweer uit Alkmaar zouden zijn verdwenen, ware het niet dat:
a) Susanna's vader, Philips (II) van Lanschot, voogd was over de kinderen van zijn oom, Gerard van Lanschot, die in zijn leven burgemeester van Leiden was geweest, maar van wie ik als merkwaardige bijzonderheid nog wil mededelen, dat hij doctor in de medicijnen was!
b) Philips (II) van Lanschots halfbroer Wouter van Lanschot een zoon, Alexander, had, die zich ook in Alkmaar vestigde:

Philips (II) van Lanschot (1609-1661) voogd van de kinderen van Gerard van Lanschot (1584/85-1638)
Gerard van Lanschot had drie kinderen, onder wie twee zoons: Philips (III), gedoopt in de Pieterskerk te Leiden op 23 april 1632 en Gaspar, in dezelfde kerk gedoopt op 30 mei 1636. In zijn op 31 augustus 1638 gemaakt testament (notaris Jacob Verwey te Leiden) had Gerard zijn vrouw, Susanna van den Bogaert, tot voogdes en zijn broer Johan van Lanschot en diens zoon, Philips (II) van Lanschot, tot toeziende voogden benoemd.

Gerard van Lanschot sterft in 1638; wanneer Gerards vrouw is overleden is mij niet bekend, maar dat moet in ieder geval vóór 1654 zijn, want Philips (II) was toen voogd, zoals uit een Alkmaarse notariële acte blijkt.
Uit de aantekeningen van Belonje valt af te leiden, dat Philips (III) en Gaspar, na het overlijden van hun ouders wees geworden, in Alkmaar terecht zijn gekomen. Het is heel goed mogelijk, dat de beide jongens in het gezin van hun voogd zijn opgenomen. Over Philips (III) is in de aantekeningen van Belonje vrij veel te vinden. Over Gaspar weinig, want die vertrok, zoals uit een Alkmaarse notariële acte blijkt, op achttienjarige leeftijd naar Oost-Indië. Philips (III) was beroepsmilitair. In een notariële acte van 23 november 1666 wordt hij vermeld als 'Capiteijn van een compagnie voetknechten'. Uit dezelfde acte blijkt, dat hij gehuwd was met 'juffrouw Anna van der Nieuwstadt', die een dochter was van burgemeester Jacob van der Nieuwstadt.
In twee andere acten, de ene van 18 en de andere van 19 november 168? legt hij verklaringen af, betrekking hebbende op het jachtrecht. In de eerste acte verklaart hij met enige anderen ten behoeve van Mr Dirk de Groot, advocaat te Alkmaar, dat deze al vele jaren de jacht heeft uitgeoefend en in de tweede wordt een soortgelijke verklaring afgelegd ten behoeve van Philips zelf en van Gerrit en Pieter van Brederode. Blijkbaar werd in twijfel getrokken, dat zij gerechtigd waren te jagen en daarom verklaren enige getuigen, dat 'Philips van Lanschot, gewesene Capiteijn ten dienste dezer landen 'en Gerrit en Pieter van Brederode al vele jaren honden en winden 'hebben gehad en zonder hindering of contestatie de jacht hebben 'uitgeoefend, speciaal in den lande van Huisduinen, op de Geest 'van Pancras en de Heer Hugowaard.' Belonje geeft als toelichting, dat deze beide attesten betrekking hadden op het uitoefenen van het recht van de jacht in deze streken op grond van beweerde adeldom. Het recht van de jacht vormde in de Republiek nog steeds een prerogatief van de adel, zulks ter beoordeling van de Opperhoutvesterij in Holland, maar dit recht was niet uitsluitend aan de adel voorbehouden, aldus Belonje.
In een acte van 28 maart 1676 verklaart Philips (III) van Lanschot als erfgenaam van juffrouw Anna van Lanschot verkocht te hebben en te transporteren aan Frans Harmenszn Bebber een obligatie ten laste van het Gemeeneland Comptoir van Dordt van 13 augustus 1640'. (Ook hier weer de relatie met Dordrecht). Bij de op deze acte betrekking hebbende notitie schrijft Belonje: 'een fraaie handtekening van Philips van Lanschot onder dit stuk'. Wie deze juffrouw Anna van Lanschot is heb ik echter niet kunnen ontdekken. En dan blijkt tenslotte nog uit een acte van 26 januari 1693, dat x) Zie noot 4 Philips (III) van Lanschot en Anna van der Nieuwstadt een zoon, Jacob van Lanschot hebben gehad, kennelijk genoemd naar Anna's vader Jacob van der Nieuwstadt.
In deze acte geeft
'de Edele Philips van Lanschot, wonende alhier (d.w.z. in Alkmaar, vLH) 'als vader en voogd van zijn overleden zoon Jacob van Lanschot, in sijn 'leven eerste luijtenant op 'Lants schip van oorloge, gevoerdt sijnde 'geweest' bij den Edelen manhaften capiteijn Willem van der Zaan saliger 'en in desselfs laeste rescontre met de Franssen gesneuvelt, volmacht 'aan Daniel Koek te Amsterdam om den luijtenant corapeteerende penningen 'wegens gage te innen.'
Belonje schrijft in zijn desbetreffende notitie: 'zie voor het 'gevecht aan de mond van het Kanaal op 31 augustus 1692 de blz. 328-333 'van het door Mr J.C. de Jonge geschreven boek Het Nederlandsche Zee-'wezen III, Haarlem 1860. Het betrokken schip was mogelijk de Maria 'Elisabeth met 46 stukken en 1?0 koppen.' Philips (III) van Lanschot werd op 24 december 1704 in de Sint Laurens-kerk te Alkmaar in het graf middengang 218 begraven. De kosten bedroegen F.8-0-0. Over Gaspar, de vier jaar jongere broer van Philips (III), is in Alk¬maar weinig te vinden, want hij moet vermoedelijk al op achttienjarige leeftijd uit die stad vertrokken zijn. Zijn neef Philips (II) komt in een notariële acte voor in zijn kwaliteit van voogd van Gaspar, want er moest voor deze geld opgenomen worden, omdat hij 'naar de Oost wilde gaan'.
Van Belonje ontving ik geen aantekeningen, waaruit zou kunnen blijken, dat Caspars broer, de met Anna van der Nieuwstadt getrouwde Philips (III) van Lanschot, nog andere kinderen had dan zijn zoon Jacob. Van Jacob weten we verder niets af. Als zeeofficier zal hij wel niet in Alkmaar hebben gewoond. Mijn conclusie is dan ook, dat met de dood van Philips (III) en zijn zoon Jacob en het vertrek van Gaspar naar de Oost de nakomelingen van Gerard van Lanschot (1584/85-1638) uit Alkmaar waren verdwenen. Wij hebben gezien, dat zulks ook het geval was met de nakomelingen uit het eerste huwelijk van Gerards broer Johan van Lanschot (1579-1651) met N.N. Renauds, maar gelukkig hoefde Alk¬maar de hoop Van Lanschots voor zich te kunnen behouden nog niet op te geven, want de uit het tweede huwelijk van Johan met Margaretha van Oudshoorn van Crayenstein geboren zoon Wouter had weer een zoon Alexander, die zich in Alkmaar vestigt
.
De op 4 mei1662 in Leiden geboren Alexander van Lanschot kon geen plaats krijgen in de Leidse vroedschap, want daarin had zijn oudere broer, Johan Alexander van Lanschot, vanaf 13 oktober 1690 reeds zitting en werd vervolgens schepen en burgemeester van Leiden. Het was dan ook geen wonder, dat Alexander uitzag naar een plaats in de vroedschap van een andere stad en hij vond deze evenals zijn oom Philips (II) van Lanschot, in Alkmaar. Dat moet voor Alexander echter veel minder moeilijk zijn geweest aan dit voor zijn oom het geval was. In de eerste plaats had deze door zijn in het stadsbestuur van Alkmaar verkregen plaats de weg voor zijn neef reeds enigszins geëffend en in de tweede plaats had deze laatste Adriana van Egrnond van der Nijenburg tot grootmoeder, wat bij zijn sollicitaties tot voordeel zal hebben gestrekt. Uit een aantekening van Belonje blijkt, dat hij in 1703 dijkgraaf van Geestmerarnbacht was, een ambt, dat Thomas van Egmond van der Nijenburg, de schoonvader van Philips (II) van Lanschot ook had bekleed, zodat deze familierelatie Alexander bij zijn benoeming zal hebben geholpen. In 1707 wordt hij lid van de vroedschap van Alkmaar, in het volgend jaar volgt zijn benoeming tot schepen, welk ambt hij ook in 1710 en 1711 bekleedt. Op 7 maart 1711 blijkt hij ook baljuw van Grootebroek te zijn.

In de Alkmaarse vroedschap moet hij tegelijk met een zoon van Johan Kien en Suc-anna van Lanschot gezeten hebben an misschien waren er wel jaren, waarin zij beiden tegelijkertijd schepen waren. Dat de Van Lanschots goede mogelijkheden in Alkmaar en het Noorder¬kwartier van Holland hadden blijkt ook hieruit, dat Alexanders oudere broer Mr Johan Alexander van Lanschot, voordat hij een plaats in de Leidse vroedschap kreeg (zijn vader, Mr Wouter van Lanschot was toen burgemeester en Johan Alexanders plaats was daardoor geblokkeerd) baljuw en schout van Oude- en Nieuwe Nriedorp, Winkel, etc. was.
Alexander trouwde met Josina van Bee(c)k, dochter van Christoffel van Bee(c)k, secretaris van Haarlem. Hij overleed te Alkmaar op 2 april 1728 en in het begraafregister van de Sint Laurenskerk wordt daarover het volgende medegedeeld; '3 April 1728 Jonkheer Alexander van Landschot naar Leiden gevoerd, F.19,-,-.', waaruit blijkt, dat Alexander zich toch wel steeds een echte Leidse Van Lanschot heeft gevoeld, want hij wilde in de Pieterskerk te Leiden worden begraven. Ook Alexanders vrouw Josina van Beek, die op 12 oktober 1729 overleed, werd naar Leiden gevoerd en in de Pieterskerk begraven.

Alhoewel Alexander met zijn gezin in Alkmaar woonde, moet hij toch. steeds wel in nauw contact met zijn vader, zijn broer Johan Alexander en zijn zusters hebben gestaan. Alkmaar en Leiden liggen per slot van rekening niet zo ver van elkaar verwijderd, alhoewel het natuurlijk in die tijd toch nog wel een hele afstand was. Alexander zal ongetwij¬feld geregeld de Leidse Van Lanschots op hun in Sassenheim gelegen buitenplaats 'Klinkenberg' (het latere 'Ter Weegen') hebben bezocht, terwijl omgekeerd de Leidenaars hun in Alkmaar wonende familieleden zullen hebben opgezocht.

Ook is het Alexander geweest, die na het overlijden van zijn vader 'Klinkenberg' heeft verkocht, waarbij de nieuwe eigenaar werd de bekende schilder, graveur en etser Carel de Moor. Het had natuurlijk op de weg van de oudste zoon Johan Alexander gelegen deze verkoop tebewerkstelligen, maar die was daartoe blijkbaar niet meer in staat, want hij overleed enige maanden na zijn vader.
Belonje geeft een beschrijving van Alexander van Lanschots familiewapen. Dat is het wapen van de Leidse Van Lanschots, dat heden ten dage nog deel uitmaakt van het wapen van de tak Van Lanschot Hubrecht van onze familie. Dat is nl. gevierendeeld, waarbij I en IV het wapen Hubrecht en II en III het wapen Van Lanschot (in zwart drie gouden drielingbalken, vergezeld van een uit de bovenste balk komende gouden leeuw; zie Ned. Patriciaat Anno 1932, 66e jrg.).
Het merkwaardige is nu, dat Alexanders contrazege l, dat hij als schepen gebruikte en dat in groene was is opgenomen in de collectie schepenzegels van Alkmaar er echter geheel anders uitziet.
Het wapen is dan gevierendeeld, waarbij I en IV het wapen van de Leidse Van Lanschots.
en II en III, zoals' BeIon je dat beschrijft, 'drie vogels op een grond' voorstellen, en dat moet het oorspronkelijke familiewapen van de rooms-katholieke in Vlaanderen gewoond hebbende voorvaderen van de Leidse Van Lanschots zijn, dat in rood een zilveren schildhoofd heeft, beladen met drie merlets.
Toen de voorvader Philips (I) Van Lanschot (1539-1620) echter het roomskatholieke geloof had afgezworen en tot de nederduits gereformeerde godsdienst was overgegaan en zich vanuit Antwerpen in Leiden had gevestigd, wilde hij het wapen van zijn rooms-katholieke voorouders niet meer voeren en nam het Van den Brande wapen, het wapen van zijn moeder, aan, welk wapen sindsdien door de Leidse Van Lanschots gevoerd is blijven worden.
Ook Alexander van Lanschot voerde dit wapen, maar uit zijn contrazegel blijkt, dat hij nog bijzonder goed wist, hoe het oorspronkelijke wapen er had uitgezien. (Zie hiervoor ouk de artikelen over 'De pneuze Cornel is van Lanschot (1572-1656)' in het oktobernummer 1986 en het septembernunmer 1987 van 'De Leydsche Drapier' en het aan dezen gewijde jaarboek 1987 van de in Antwerpen gevestigde Vereniging Cornelis Floris).

Uit het huwelijk van Alexander van Lanschot met Josina van Beek werd op 13 november 1695 een zoon geboren, Gualther (= Wouter) Christoffel van Lanschot, wat zijn eerste voornaam betreft genoemd naar zijn grootvader van vaderszijde en wat zijn tweede voornaam betreft genoemd naar zijn grootvader van moederszijde. Hij was baljuw van Abbekerk, Twist en Lambertschaag en van 1736 tot aan zijn dood als kerkmeester van de Sint Laurenskerk te Alkmaar. Hij woonde op de Oude Gracht te Alkmaar en was getrouwd met Elisabeth Scriba, die na Wouters) overlijden hertrouwde met Adriaan Bolten, notaris en procureur in de Langstraat 10 te Alkmaar, weduwnaar van Susanna Coops. Wouter Christoffel van Lanschot werd na zijn overlijden op 16 decenber 1741 in de Sint Laurenskerk te Alkmaar begraven. Zijn huwelijk met Elisabeth Scriba was kinderloos gebleven en Elisabeth werd universeel erfgenaam van haar man. Hiervan blijkt uit een notariële acte van 17 december 1743, waarin wordt gesproken over Elisabeth Scriba, weduwe en universele erfgename volgens het testament, verleden ten overstaan van Muus Dool, secretaris van Abbekerk en 2 schepenen aldaar, van 3 november 1729 van haar man 'jonkheer Christoffel Lanschot, te Alkmaar wonende : verkoop van een huis aan de Zuid zijde van de Oude Vest aldaar met behangsel, losse plank, ... enz. enz.'.
Belonje heeft een notitie gemaakt over een op Wouter Christoffel van Lanschot betrekking hebbende voor ons zeer interessante 'notariële acte, waaruit blijkt, dat op 12 mei 1732 voor ae Alkmaarse notaris Mr J. van Twuijver compareerde
'Jonkheer Wouter Christoffel van Landschot, Hcofd-Schout van Abbekerk 'en Lambertschagen et cetera, wonende alhier (d.w;:. Alkmaar. vLH) als 'zoon en erfgenaam van zijn vrouw-moeder Josina v?.n Beek, weduwe van 'de WelEdelc Heer Alexander van Landschot, in zijn weledelens leven 'Raad en oud-schepen etc. der voorsz. Stad als bij appointernent van 'den Hove provinciaal van Holland van 19 December 1730 en opvolgend 'declaratoir van het testament van Vrouwe Josina van Beek d.d. '23 Junij 1731 pleno jure erfgenaam geworden van 3 loarente-brieven. 'ten name van Nicolaas van der Nijenburg, bezegeld 4 maart 1608, als 'voren ten name van Adriana van der Nijenburg, bezegeld 12 November '1627 en als voren ten name van Philips van Assendelft dd. 1 maart '1610'.

Deze notariële acte is voor ons daarom zo bijzonder interessant, omdat wij daarin drie namen van voorouders van ons vinden: de zoeven reeds eerder door mij genoemde Adriana van Egmond van der Nijenburg, schoonmoeder van Alexanders vader Wouter van Lanschot, Adriana's vader Nicolaas van Egmond van der Nijenburg en Adriana's grootvader van moederszijde Philips van Assendelft. (Zie hiervoor in de kwartierstaat van Agatha Lydia van Lanschot (1723-1807) de kwartieren 19, 38, 39 er. 78; zie ook de op 25 april 1656 door Philips van Assendelft - een neef van Adriana en dus niet haar grootvader! - aan zijn nicht Adriana van Egmond van der Nijenburg geschreven brief in het aprilnummer en het oktobernummer 1986 van 'De Leydsche Drapier').
Een andere zeer interessante notariële acte, waarover Belonje in zijn notities mededeling doet en die betrekking heeft op Wouters nalatenschap, is op 29 juni 1742 gepasseerd voor notaris Jacob van Bodeghem. In deze acte zijn vastgelegd verklaringen van
'de Wel Edele Geborene Vrouwe Geertruida Geesteranus, weduwe van de Wel Edele 'Gestrengen Heer en Mr Johan Kien ' in zijn Weledelens. leven Raad in de 'Vroedschap en oud President Schepen dezer Stad etc. en de Wel Edele Geboren 'Vrouwe Martha Zweers de Landas, Douarière de Wel Edele Gestorven. Heer 'Hendrik D'Escurij (Collot D'Escury, Bel.), in zijn Wel Edele leven 'Ritmeester van een Compagnie Paarden ten dienste dezer landen.'
De beide dames legden haar verklaringen af 'ter requisitie van de Wel Edel Geboren Vrouwe Elisabeth Scriba, weduwe 'van wijlen de Wel Edele Gestr. Heer Gualterus Christoffel van Landschot, 'in zijn Wel Edele leven Bajluw van Abbekerk, Larnmerschagen en Twisk.'

De verklaringen werden afgelegd in tegenwoordigheid van de Wel Edele Geboren Heer Mr Jacob Josias Vrijburgh, Regerend Burgemeester en Raad in de Vroedschap van Alkmaar en Jan Schagen van der Goes. Wat verklaarden nu de beide dames? Zij verklaarden
'de zuijvere endo opregte waerheijt te zijn dat Vrouwe Josina van 'Beke, distijds weduwe zijnde van de Wel Ed ' Gestr. Hoer Alexander 'van Landschot, in zijn Weledelens leven Raad in de Vroedschap en 'oud Schepen dezer stad etc.etc. haar vrouwen attsstanten eijgen-'mondigh ongeverght op diverse tijden en plaatsen heeft gedeclareert, 'dat de Vrouw van haar Soon, de voorzegde Heer Gualterus van Lanschot 'uijt haar goed trekken soude zoo lange zij leefde jaarlijk drie 'hondcrt gld.'
De eerste comparante, Vrouwe Geertruida Geesteranus, verklaarde nog afzonderlijk 'dat genoemde Vrouwe Josina van Beek aan haer diestijds nader hadde 'gedeclareert, dat de genoemde vrouwe van haer soon, de req in deses, 'haer huijshoudinge in die gevalle soude opbreken en haer kost koopen, 'als hebbende alsdan brood'.
Zij verklaart dan verder nog het een en ander, dat ik niet goed heb kunnen lezen, maar dat hierop neerkomt, dat zij een goed geheugen heeft en dat zij haar verklaringen, indien nodig, nog wel onder ede wil bevestigen. Uit de tekst van deze acte krijg je de indruk, dat Elisabeth Scriba na de dood van haar man, Wouter Christoffel van Lanschot, in armoedige financiële omstandigheden verkeerde en de F. 300.- per jaar wel erg nodig had om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. En voorts, dat de door haar schoonmoeder haar gedane toezegging, dat zij haar hele leven lang jaarlijks F. 300.- zou krijgen, niet schriftelijk was vastgelegd en Elisabeth daardoor niet kreeg, waarop zij meende recht te hebben.

Elisabeth Scriba overlijdt op 7 augustus 1751 en dan blijkt, dat zij toch niet in zulke armoedige omstandigheden heeft verkeerd, als uit de notariële acte van 29 juni 1742 is af te leiden, want uit de aangifte voor de successiebelasting te Alkmaar wordt duidelijk, dat zij niet geheel en al onvermogend was, want zij laat na 1/9 deel van verschillende goederen te of nabij Dordrecht ter waarde van F. 1988-4-2. Ook hier weer de relatie van de Van Lanschots met Dordrecht.
Daar Wouter Christoffel van Lanschot uit zijn huwelijk met Elisabeth geen kinderen had gekregen, waren er na zijn dood op 16 december 1741 geen Van Lanschots in mannelijke lijn meer in Alkmaar en het Noorderkwartier van Holland, die daar voor voortzetting van een 'Van Lanschot dynastie' zouden kunnen zorgdragen.

Het leek er op, dat Alkmaar geen geschikte stad voor de Van Lanschots was om er zich voor vele generaties te vestigen. De drie pogingen, die daartoe werden ondernomen - de eerste door Philips (II) van Lanschot (1609-1661), de tweede door zijn neef Philips (III) van Lanschot (1632-1704) en de derde door Alexander van Lanschot (1662-1728) -liepen op een mislukking uit. Uit het huwelijk van de eerste werd alleen een dochter geboren; uit het huwelijk van de tweede slechts één zoon, die ongetrouwd in een zeegevecht sneuvelde en uit het huwelijk van de derde ook slechts één zoon, die weliswaar trouwde, maar wiens huwelijk kinderloos bleef.
Daar Philips (II) van Lanschot zich omstreeks 1641 in Alkmaar moet hebben gevestigd en Wouter Christoffel van Lanschot in 1741 in Alkmaar overleed, kan de conclusie geen andere zijn, dan dat de Van Lanschots zich niet langer dan honderd jaar in Alkmaar hebben kunnen handhaven.
Erg belangrijke ambten hebben zij in die tijd ook niet bekleed. Verder dan schepen brachten zij het niet en dat lijkt rnij ook wel verklaarbaar, want de oude Alkmaarse regentenfamilies zullen de Van Lanschots toch wel als nieuwkomers hebben beschouwd, de belangrijke ambten voor zich zelf hebben gereserveerd en er niet over hebben gedacht hen daarvoor in aanmerking te doen komen.
In vergelijking met de grote invloed en het aanzien, dat de Van Lanschots in Leiden hebben gehad, kunnen die van de Van Lanschots in Alkmaar dan ook als van geen betekenis worden beschouwd.


HEBBEN ANNA MARIA VAN LANSCHOT (1664-1727) EN WILHELMINA VAN LANSCHOT (1667-1734) OOK IN ALKMAAR GEWOOND ?'

Mr Wouter van Lanschot (1632-1717) had uit zijn eerste huwelijk met Constantia Johanna l'Empereur van Opwijck tien kinderen. Toen zijn vrouw op 18 november 16?2 was overleden hertrouwde Wouter met Justina Catharina du Tour, uit welk huwelijk hij nog eens zeven kinderen kreeg. Justina Catharina overleed op 12 mei 1715. Wouter overleed op 3 juli 1717, zijn oudste zoon uil het eerste huwelijk, Johan Alexander op 30 november 1717 en toen waren er van de zeventien kinderen nog maar negen in leven, vijf uit zijn eerste huwelijk, de in Alkmaar wonende Alexander en vier dochters en nog eens vier dochters uit zijn tweede huwelijk.
Van de vier dochters uit het eerste huwelijk trouwde Adriana Maria met de in Maastricht wonende Jacobus Philipuus Geraud (Giraud); de andere drie bleven ongetrouwd.
Van de vier dochters uit het tweede huwelijk trouwde Sara Constantia met de Duitser Joachim Rudicher baron von Born, Deliana Constantia met de Fransman (?) Jaques Lemacon de la Fontaine d'Orgerr.ont en Maria met Josias Hubrecht. Ongetrouwd bleef Juliana Catharina.
De getrouwde meisjes hadden door hun huwelijk het ouderlijk huis al lang voor het overlijden van hun vader in 1717 verlaten, zodat uit het eerste huwelijk overbleven de ongetrouwde dochters Adriana, Anna Maria en Wilhelmina en uit het tweede huwelijk Juliana Catharina .
Van deze vier zijn Adriana en Juliana Catharina voor ons in onze beschouwing over de Alkmaarse Van Lanschots niet van belang, omdat zij geen van beiden in de aantekeningen van Belonje voorkomen; Anna Maria en Wilhelmina doen dit echter wel. Zij hebben in Alkmaar in notariële acteri vastgelegde beschikkingen gemaakt, waarover Belonje mededelingen doet.
Anna Maria, in 1664 geboren, herroept in een op 10 april 1720 voor notaris A. van der Hoeve te Alkmaar gepasseerde acte een legaat, dat zij bij een eerder testament heeft gemaakt. En uit het begraaf-register van de Sint Laurenskerk blijkt, dat zij, die op 7 november 1727 te Alkmaar is overleden, op 12 november 1727 naar Leiden werd vervoerd, waarvan de kosten F. ?.-.-. bedroegen, waarna zij in Sassenheirn werd begraven.
Wilhelmina maakt voor dezelfde notaris op 1 december 1727 haar testament, waarbij zij aan haar broer Alexander en aan haar zuster Adriana Maria ieder de helft van haar vermogen vermaakt. Zij overlijdt op 9 oktober 1734; de plaats van overlijden wordt niet genoemd; zij wordt in Sassenheim begraven. Deze gegevens hebben bij mij de vraag doen rijzen of Anna Maria en Wilhelmina soms na de verkoop van Klinkenberg op 3 februari 1718 Sassenheim hebben verlaten en naar Alkmaar zijn verhuisd, waarbij ik denk aan de mogelijkheid, dat zij in het gezin van hun broer Alexander zijn opgenomen.

W.J.J.C. Bijleveld schrijft echter in een artikel over de buiten¬plaats Ter Weegen (het eerdere Klinkenberg) in D e Nederlandsche Leeuw, jrg. 1951, kolommen 41-52, dat, nadat deze aan Carel de Moor v/as verkocht, de ongehuwde dochters uit het eerste huwelijk in het dorp Sassenheim tot hun dood zijn blijven wonen.
Dit kan natuurlijk mogelijk zijn, maar gelet op het feit, dat Anna Maria en Wilhelmina voor Alkmaarse notarissen acten hebben gepasseerd, waarin zij financie'le beschikkingen hebben getroffen en Anna Maria bovendien in Alkmaar is overleden, ben ik daarvan niet overtuigd. Ik acht het mogelijk, dat Bijleveld tot zijn conclusie is gekomen, omdat de ongetrouwde dochters uit het eerste huwelijk in Sassenheim.

Anna SUSANNA, HAAR BROER GERRIT EN DINA : DE MYSTERIEUZE VAN LANSCHOTS
Deze vier Van Lanschots komen in de aantekeningen van Belonje voor, zonder dat ik heb kunnen ontdekken wie zij zijn. Wat deelt Belonje over hen mee?
Anna van Lanschot
Reeds eerder heb ik haar genoemd op blz. 8 van deze beschouwing in mijn mededelingen over Philips (III) van Lanschot (1632-1704). Uit een notariele acte van 28 maart 1667, gepasseerd voor de Alkmaarse notaris J.A. de Wit blijkt, dat deze Philips een erfgenaam van haar is. Hij verklaart in die acte verkocht te hebben en te transporteren aan Frans Harmensz Bebber een obligatie ten laste van het Gemene-landcomptoir van Dordt van 13 augustus 1640 en wordt in deze acte vermeld als erfgenaam van Anna van Lanschot.

Anna Susanna en Gerrit van Lanschot
Anna Susanna maakte voor notaris A. van der Hoeve te Alkmaar op 9 mei 1718 haar testament, 'ziek te bed liggende' en zij geeft in een acte, gepasseerd voor notaris Gaspar Seullijn te Alkmaar op 15 oktober 1718 'als enige zuster en erfgename ab intestato van de Heer Gerrit 'van Lanschot volmacht om bij de Kamer Amsterdam van de Oost-Indische 'Compagnie te innen het geld, verschuldigd aan de Heer Gerrit van 'Lanschot, in 1711 voor schipper met het schip Dieren (?) uit-'gevaren en op 14 december 1715 aan boord van het schip 'De Koning 'Carel'overleden'.
Uit deze rekst blijkt, dat deze Anna Susanna en deze Gerrit zuster en broer zijn.
Ten slotte deelt Belonje nog mede, dat 'een juffrouw Anna Susanna van Lantschot werd begraven Noordergang St. Laurenskerk 215 op 17 maart 1720; kosten F. 11.8.0.'

Dina van Lanschot
Belonje deelt mede, dat in het notariële archief van Alkmaar, inven¬taris deel 218 een acte van 2k augustus 1676 voorkomt, waarin 'Johan 'Pijl, coopman alhier (dwz. Alkmaar, vLH) volmacht geeft op juffrouw 'Dina van Lanschot te Aernhem om te eisen vergoeding van den Heer 'Joseph Scherfing, mede aldaar, wegens leverantie van kaas'.

Ik heb deze vier Van Lanschots niet kunnen thuisbrengen.

NASCHRIFT
Mr Dr J. Belonje heeft door het aan mij ter beschikking stellen van zijn aantekeningen het mij mogelijk gemaakt niet behulp van enige 'Van Lanschot genealogieën' en andere bescheiden de voorgaande beschouwing over de Alkmaarse Van Lanschots sanen te stellen. Ik ben hem hiervoor bijzonder erkentelijk! Lang niet alle door hem gemaakte aantekeningen heb ik echter in mijn beschouwing betrokken. Daarbij komt nog, dat ik zijn handschrift niet altijd heb kunnen lezen, zodat onjuistheden in van hem overgenomen passages niet zijn uitgesloten. Dat heeft mij er toe gebracht zijn aantekeningen in hun geheel in fotokopie als bijlage aan mijn beschouwing toe te voegen. Voor de liefhebber is daarin veel interessants te ontdekken.


Noten
1) Zie de lijst van geraadpleegde stukken en literatuur op blz. 41.
2) M. Prak, 'Gezeten Burgers', De Bataafsche Leeuw/Stichting Hollandse Historische Reeks, 1985, blz. 107.
3) Zie Rapport 'Onderzoek Van Lanschot (Leiden)', Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, 1 oktober 1974 en dossier in Familiª archief Hubrecht met inv.nr. 1067
4) Niet alleen Johan van Lanschot trouwde met een Dordtse regentenªdochter. Zijn broers Cornelis en Laurens deden hetzelfde. Cornelis trouwde met Maria van Dilsen, dochter van Hendrik en Klara van Beveren en Laurens trouv;de met Deliana van Oudshoorn van Crayenstein, een zuster van Johans vrouw Margaretha.
Deze drie huwelijken, waardoor de Van Lanschots geparenteerd raakten aan twee aanzienlijke en invloedrijke Dordtse geslachten, de Van Beverens en de Van Oudshoorn van Crayensteins, zijn goede voorbeelden van de door de regentenfamilies gevolgde huwelijks-politiek, die rustte op de volgende peilers: het vermijden van mésalliances, het in stand houden en zo mogelijk vergroten van het aanzien van de familie en van het familiekapitaal en het veilig stellen van de carrière van de mannelijke leden van de familie.
5) Zie 'De afkomst van het geslacht Van Egmond van de Nijenburg'
door Mr. J. Belonje in het Jaarboek 1955 van het Centraal Bureau voor Genealogie te 's-Gravenhage en van dezelfde auteur 'De twee Nijenburgen bij Alkmaar', uitgegeven door Drukkerij Meijer te Wormerveer, 1956.
6) In een voor notaris H.J. van der Lijn te Alkmaar verleende acte (inventaris notarieel archief Alkmaar deel 46, no. 36, d.d. 3 juli 1608) wordt aan Cornelis van Lanschot, heemraad van het heemraadschap de Beemster, door de burgemeesters van Alkmaar een insinuatie (= gerechtelijke aanzegging) uitgebracht betrekªking hebbende op het door hem te houden toezicht op de werken, betreffende het Spi jkerlooorsgadt.
7) Zie blz. 21 van 'Familie en factie in de Alkmaarse stedelijke politiek' door M. van der Bijl in de Alkmaarse historische Reeks', deel IV, De Walburg Pers, Zutphen, 1980.
8) een zoon van Johan Kien en Susanna van Lanschot.
9) De derde dochter, Adriana, aan wie wij geen aandacht hebben geschonken, omdat zij in Belonje's aantekeningen niet voorkomt, is ook in Sassenheim begraven.