Margriete van Lanschot

     Margriete van Lanschot werd geboren in 1576 te Antwerpen . Zij was de dochter van Cornelius van Lanschot en Margriete Geens.

Egidius Geraard van Lanschot

     Egidius Geraard van Lanschot werd geboren in 1580 te Antwerpen . Hij was de zoon van Cornelius van Lanschot en Margriete Geens. Egidius Geraard van Lanschot was circa 1602 geprofest te Abdij, Zevenbergen, Nederland.1 Hij was op 8 juli 1633 tot 26 januari 1640 pastoor (was een Augustijnen monnik) te Kaprijke.2 Hij was op 19 februari 1636 gevangen gezet voor ongeveer 9 à 10 maanden te Aardenburg.1 Hij overleed op donderdag, 26 januari 1640 te Kaprijke. Gillis (Egidius) van Lantschoot stierf als pastoor van Kaprijke in januari 1640. Hij werd afgelegd en gekist door Jan Cuelenbroeck. Lieven De Key, timmerman van beroep, maakte de doodkist. Hij gebruikte spiessen hout (dat is epicea) en hij bevestigde ringen aan de kist. Zij kostte drie pond groten. Lieven haalde ook tarwebrood voor de mensen die bij het lijk waakten. Hij deed dan 26 masteluinbroden bakken om die aan arme mensen te geven na de uitvaart. Die broden moeten zeer groot geweest zijn want ieder brood woog acht ponden, dat is dus bijna vier kilo. Zij kostten trQuwens 17 groot het stuk. Voor de uitvaart werden gewaden geleend te Watervliet. Elias Van den Baecke, klokluider en rafmaker, bestelde bij de wasmaker Adriaan Vermeire te Eeklo, 16 pond wit was. Hij luidde vier keren (vier pozen zegde men toen) tijdens de dagen dat de overledene nog boven de aarde lag en hij luidde ook tijdens de kerkdienst. Guillaume De Smedt, kerkbaljuw van Kaprijke, was de roedrager.
Matthijs Maeye leverde eten en drank voor de uitvaart en hij betaalde daarvoor 3 pond en 13 schelling. De buren werden ook getracteerd en dat kostte 1 pond en 3 schelling. De wethouders van Kaprijke en de deken van Aardenburg dronken voor vier schelling wijn. Gillis van Lantschoot werd niet te Kaprijke begraven. Zijn lijk werd door Elias Van den Baecke naar Brugge gevoerd. Antonius Cosijn, medepastoor van Gillis, mocht meerijden op de wagen en Jan Cuelenbrouck volgde te paard. Die reis nam drie dagen in beslag, gaan en keren. Gillis werd in de Augustijnenabdij te Brugge begraven. Hij was immers een Augustijnmonnik afkomstig uit de abdij van Zevenborren te St. Genesius-Rode. Op bevel van de griffier van Kaprijke reisde Niclaas De Mol naar daar om het overlijden aan de prior bekend te maken.
Het gebeurde wel meer dat een priester zonder erfgenamen stierf en het was dan de deken die zich met de nalatenschap moest bezighouden. In dit geval was dat Willem Van Houcke, pastoor te Watervliet en deken van de dekenij Aardenburg.
Die geestelijke werd geholpen door Jan Hooft, griffier van Kaprijke. Er moesten allerlei schulden betaald worden want Gillis was nogal nalatig geweest in dat opzicht. Maar eerst en vooral werd het geld geteld in de pastorij. Bij die belangrijke bezigheid werd de deken nog door andere mensen geholpen: de burgemeesters Lieven Weytsens en Gillis Blancqaert, de schepenen Jacques Schollaert, Jan De Deckere, Christiaan Van Hyfte en Jooris Van Heede. Griffier Jan Hooft schreef alles op: allerlei gouden en zilveren munten, in verschillende zakjes gestoken en in een koffer geborgen. De waarde van de gouden munten werd geschat op 76 pond 15 schelling 6 groot. Het zilveren geld werd geschat op 178 pond 19 schelling 6 groot. Pastoor van Lantschoot was dus niet arm. Al zijn geld moest, op bevel van bisschop N. de Haudion, naar Brugge gebracht worden door de deken. Gillis De Vos voerde hem en er gingen nog twee mannen mee om gebeurlijke dieven op afstand te houden.
Kort nadien werden de 20 goederen van de overleden pastoor openbaar geveild (Spijtig genoeg worden ze in het hier gebruikte document niet gespecifieerd). Burgemeesters, schepenen, deken en anderen verteerden toen 1 pond en 7 schelling ten huize van Pieter de Cupere. De schout Jan Goethals, die de verkoop en de kerkgeboden gedaan had, kreeg 6 schelling en 8 groot. Met de opbrengst van die meubelen trachtte men de schulden van Gillis te betalen. Zijn meid, Katelijne Robert was een oude kaducke vrouw die bijna niets gekregen had. Zij had wel gebruik mogen maken van een bed van de pastoor, van dekens, slaaplakens en van een spinnewiel. Zij had anderhalf jaar bij de pastoor ge diend en zij kreeg nu 4 pond 8 groot, dezelfde som die zij ook gekregen had toen zij bij de baljuw van Wondelgem gediend had. Die meid kon het geld goed gebruiken. Na de dood van de pastoor woonde zij gedurende 9 weken bij Matthijs Maeye en die eiste nu 1 pond 8 schelling en 8 groot van het sterfhuis voor dertig maaltijden die Katelijne bij hem gebruikt had en voor haar slaping. Matthijs Maeye had dan nog verschillen de keren bier en wijn geleverd aan de pastoor. In 1639 had hij zelfs een karteel wijn gekocht te Sluis. De pastoor was bij hem maar hij had geen geld genoeg op zak om dat te betalen. Het ledig vat moest nog aan Matthijs teruggegeven worden. Een tinnen bord en een boek die de pastoor van hem geleend had moesten ook nog teruggegeven orden.
De pastoor was een slechte betaler. In 1634 had hij zelfs een proces gevoerd tegen Matthijs Maeye in verband met een stuk wijn die hij bij Maeye gekocht had voor 13 patacon maar waarvoor hij afslag wilde omdat er zeven pinten te kort in waren. Gheeraert Bockstael, procureur ter vierschaarvan Kaprijke, verdedigde toen de pastoor en hij eiste nu ook zijn loon, zoals hij dat trouwens deed voor andere processen die hij voor de pastoor moest verdedigen. In 1633 was de pastoor zo in proces tegen Guillaume De Schepper voor de betaling van een karteel goede Franse wijn. In datzelfde jaar ging het tegen Antheunis De Mol, Matthijs Maeye en bovengenoemde De Schepper die zich verzetten tegen het huwelijk van Elisabeth De Mol met Joos Gautsem. De procureur verdedigde toen de pastoor die dat huwelijk steunde in het geestelijk hof.
Nog in 1633 betrok de pastoor Matthijs Maeye voor de vierschaar van Kaprijke omdat die weigerde een mis te betalen die de pastoor te zijner intentie had laten doen voor O.L. Vrouw van Stoepe. De pastoor beschouwde die mis als betaling van geleend geld en van gekochte wijn maar Maeye had daar een andere mening over. Tegen jonkheer Aernout Hauweel, Frans de Meulemeester en Hubrecht van Keleghem procedeerde Gillis van Lantschoot wegens betaling van tiendepacht. Tegen de weduwe van Jan Bruynsteen, ontvanger van de kerk, was dat wegens haar eis voor betaling van achterstallig loon van haar echtgenoot. Diezelfde weduwe had, in augus tus 1633, vier tonnen bier geleverd, grooten klein bier. In 1634 leverde zij nog een halve ton klein bier en zes en hald pond hoppe. In 1635 leverde zij nog eens hoppe en witte haver om te brouwen. De pastoor had dat allemaal nog niet betaald. Eind oktober 1639 kwam die zaak voor de wet en de pastoor tracteerde toen met 1 schelling Antwerps bier. Hij had dat ook nog niet betaald toen hij stierf. Tijdens al die proces sen dronken de wethouders voor 41 schelling bier in De Kroon, de herberg van het stadhuis te Kaprijke. Voor zijn werk in al die processen eiste procureur Bockstael van het sterfhuis 3 pond 6 schelling en 10 groot. Ook bij meester Hubrecht van Keleghem bleef Gillis van Lantschoot in het krijt staan. Dat moet een soort geestelijke geweest zijn die toen te Kaprijke verbleef en misschien als kapelaan dienst deed. In oktober 1637 werd Gillis van Lantschoot gedurende enkele maanden te Aardenburg vastgehouden door de protestanten. Dat was een verplicht verblijf dat de hervormden wel meer als revanche toepasten. Deken Van Houcke had zo omstreeks die tijd vast gezeten te Iizendijke en de paters van Zoetendale werden een tijdlang te Sluis opgehouden. Gillis maakte allerlei kosten tijdens dat verblijf in Aardenburg en meester Van Keleghem stond borg voor hem, dat wil zeggen dat hij die schuld betaalde. Dat waren dan zes pond voor een jaar huishuur, vier pond voor lakens, één pond 10 schelling voor specerijen, 8 schelling voor een tonneken beschuit, 1 pond 8 schelling voor boter en dan nog geld voor andere zaken, in totaal 14 pond. De pastoor had 2 pond 10 schelling betaald, de rest was door Keleghem gegeven. Hij moest nog 4 pond betalen aan de pastoor voor pacht van een huis dat aan de kerk toebehoorde en dus moest hij 7 pond 10 schelling krijgen van Gillis. Keleghem mocht daar achter wachten tot in 1640, dus tot na de dood van de pastoor.
De kerkbaljuw, Guilliame De Smedt had toen ook het een en het ander gekocht voor de gevangen pastoor: een paar schoenen van 5 schelling bij het begin van de intemerin een paar schoenen van 6 schelling toen de pastoor terug thuis kwam, 4 gebuilde tarwebroden van 3 stuiver 't stuk (dat was gelijk aan 6 groot) en twee keer twee pond aberdaan (dat is kabeljauw) die hij te Eeklo gekocht had tegen 4 groot het pond. Later had de kerkbaljuw nog schoenen gekocht voor de pastooren er zelf ook hersteld. De pastoor had wel het een en het ander voldaan maar er bleven nog 14 schelling te betalen door het sterfhuis.
Antonius Piers had ook vis geleverd te Aardenburg, botten (heilbot) en platen. Hij moest nog 5 schelling krijgen van het sterfhuis. De pastoor had dokter Duerman uit Sluis naar Aardenburg doen komen maar hij had die ook niet betaald. Het sterfl moest nu twee pond betalen voor vier bezoeken. Het moest ook ongeveer twee pond betalen aan apotheker Jacques de Genez uit Gent voor twee onsen Duitse siroop voor de borst, 5 onsen mannatabletten om te purgeren, een pot zalf met allerlei ingrediënten, callissedrop en nog eens drie onsen borstsiroop. Dat was allemaal geleverd aan de pastoor toen die ziek was in april 1639.
Christoffel Verschueren leverde een koppel patrijzen voor 20 schelling maar hij was tevreden met de helft van die som omdat hij wat garen gekregen had van de pastoor. Later bezorgde hij die nog een koppel patrijzen en omdat zij veel kleiner waren was hij tevreden met 4 schelling. Voor drie koppels kwartels vroeg hij 5 schelling. De pastoor had hem ook niet betaald, het sterfhuis zou dat nu doen. Christoffel had ook de tuin van de pastoor gespit en hij had allerlei reizen voor hem gedaan. Hij liet het over aan het sterfhuis om hem hiervoor te vergoeden. Mailjaert De Cock deed ook het een en het ander: de pastorij kuisen, een vaatje wijn halen te Aardenburg, een koppel vogels leveren voor 5 schelling, een kluts peren voor 2 schelling, alles samen 12 schelling. De pastoor had hem ook betaald met steekgaren maar De Cock gaf dat garen terug aan het sterfhuis, hij kreeg liever geld. Jacques Van Hecke had een paar keren bier gebrouwen voor de pastoor. Hij deed dat in de brouwerij van Joos Mortier. Hij werkte daar gedurende vier dagen en hij vroeg 12 schelling. De gist en de specerijen die hij voor 3 schelling gekocht had bij de pas teibakker Jacques Spruyt, waren in die som begrepen. Hij kocht een vaatje wijn voor de pastoor bij Jan Potteldoorn (8 schelling 9 gr.) en dan nog eens twee flessen wijn en een pot brandewijn (6 sch. 2 gr.). Dat bleef onbetaald evenals 5 pond kaarsen tegen 12 groot het pond.
Te Aardenburg had hij drie vaatjes wijn gekocht en die waren door de pastoor betaald. Flet vervoer (2 sch. 2 gr.) en de licentie (5 sch. 9 gr.) waren door Van Hecke betaald. Jacques De Mey bracht mout naar de Westmolen en hij haalde die 's anderendaags terug (twee sch.). Voor het vervoer van die mout naar de brouwerij van Joos Mortier vroeg hij één schelling. Voor twee sch. bracht hij een voer hout, getrokken door twee paarden, naar de brouwerij. Hij reed dan nog eens met de pastoor naar Brugge voor 7 sch. De helft van die som was kontant betaald. Jacques 1 ook eens 50 grote appels en de pastoor beloofde 1 stuiver per appel te betalen. Bij de mulder Aemout de Notere stond de pastoor in het krijt voor malen van graan (2 sch.) en. leveren van twee steen tarwemeel. Comelis De. Doncker had Gillis van Lantschoot ook eens helpen brouwen bij Jacques Mortier en hij vroeg daar 3 sch. 4 gr. voor. De grafmaker en klokluider Elias van den Baecke had dat ook eens gedaan en hij vroeg 6 schelling.
Pasteibakker Jacques Spruyte slachtte een lam voor de pastoor. Hij leverde vlees en maakte vispastei, alles voor 4 schelling. Toen Gillis van Lantschoot te Aardenburg gevangen zat stuurde hij Gheraerd Hutse bout, officier van Maldegem, naar Brugge waar hij bij baljuw Pycke geld moest vragen dat aan de pastorij van Kaprijke toebehoorde en dat daar in bewaring gegeven was. Baljuw Pycke zond de officier naar Eeklo waar zijn huisvrouw dat geld gaf. Hutsebout trok daarmee naar Aardenburg en hij had ook een brief bij die le vrouw van Pycke had meegegeven voor de pastoor. Dat alles nam drie dagen in beslag en dat kostte hem 3 sch. 8 gr. per dag.
Griffier Jan Hooft betaalde al die schulden met geld dat de verkoop van het huisraad had opgebracht. Hij had daarvoor de toestemming gekregen van de deken. Burgemees ter Weytsens was aanwezig bij de betaling die in maart 1640 plaats had. Hooft betaalde ook nog wat herstellingen aan de priesterage, dus de pastorij, waar Antonius Cosijn nu zou gaan wonen. Een nieuwe pastoor, Cornelis Courtois zou een ander pastoreel huis betrekken, in de Weststraat rechtover de kerk. Dat pastoreel huis was nog met stro gedekt. Meester Hubrecht van Keleghem had daar, in 1639, 216 glijen stro doen op verdekken en hij moest daar nog twee pond groten voor krijgen. Hij woonde daar toen wellicht tijdelijk bij Cosijn die dikwijls ruzie maakte met Gillis van Lantschoot. Vooral in 1635 was dat erg geweest. Van Lantschoot was pastoor van de tweede portie, zoals men dat toen noemde en Cosijn was pastoor van de eerste portie. De ruzie stond in verband met het toedienen van sacramenten en innen van de inkomsten van de kerk, onder andere van een fondatie van dertig missen.2,3 Hij werd begraven op 31 januari 1640 te Abdij van den Eekhoute, Brugge.1

Bronvermelding(en)

  1. [S91] Roger Buyck, Kaprijke van Middeleeuwse stad tot hedendaags agrarisch dorp 1240-2000, pagina 235.
  2. [S90] Roger Buyck, Kaprijke van Middeleeuwse stad tot hedendaags agrarisch dorp 1240-2000, pagina 249.
  3. [S185] Daniel Verstraete, "Pastoor Egidius van Lanschot," 1970.

Lydia van Beveren

     Lydia van Beveren werd geboren in 1557 te Dordrecht . Zij was de dochter van Michiel van Beveren en Adriana Jacobsdr. Oem. Lydia van Beveren overleed in 1599 te Dordrecht.

Kinderen van Lydia van Beveren

Alexander l'Empereur van opwijck

     Alexander l'Empereur van opwijck overleed op vrijdag, 28 april 1645 te Leiden.

Kind van Alexander l'Empereur van opwijck

Adriana van Egmond van der Nijenburch

     Adriana van Egmond van der Nijenburch is de dochter van Nicolaas van Egmond van der Nijenburch en Wilhelmina van Assendelft.

Kind van Adriana van Egmond van der Nijenburch en Alexander l'Empereur van opwijck

Emerentia van Vesanevelt

     Emerentia van Vesanevelt werd geboren op vrijdag, 20 juli 1674 te Leiden . Zij was de dochter van Meester Johan van Vesanevelt en Agneta van Peenen. Emerentia van Vesanevelt huwde Johan Alexander van Lanschot, zoon van Meester Wouter van Lanschot en Constantia Johanna l'Empereur van Opwijck, op 20 oktober 1692 te Nierop, Leiden. Getuigen bruidegom: Wouter van Lanschot - Getuigen bruid: Agneta van Peenen moeder Hooygraft - Beroep getuige Raad & rekenmr domein. Holl & West Vriesland, wnd. Den Haag. Voorvoegsel bruidegom en zijn getuige: Mr.1 Emerentia van Vesanevelt overleed op maandag, 12 maart 1708 te Leiden in de ouderdom van 33.

Kinderen van Emerentia van Vesanevelt en Johan Alexander van Lanschot

Bronvermelding(en)

  1. [S6] Digitale Stamboom LEIDEN, online http://www.leidenarchief.nl/

Johan van Lanschot

Johan van Lanschot 1693-1759
     Johan van Lanschot werd geboren op zaterdag, 12 december 1693 te Leiden . Hij was de zoon van Johan Alexander van Lanschot en Emerentia van Vesanevelt. 1718 was hij kapitein van de schutterij van 29 nov. 1718 tot 9 jan. 1721, veertigraad 4 jan. 1721 -18 okt. 1748, schepen 20 nov. 1725, 25 juli 1728, 1729, 1731, 1732, thesaurier ordinaris 4 mei 1727-1728, royeermeester 25 juni 1727 -10 nov. 1727, weesmeester 10 aug. 1730 - 25 juli 1731, hoofdofficier 10 nov. 1733, 1734, 1735, burgemeester 10 nov. 1736, 1739, 1742, 1745, thesaurier extra-ordinaris 1737, 1738, 1740, 1741, 1746, 1747, postmeester 12 juli 1750 tot aan zijn dood, meesterknaap van Holland en West-Friesland 15 juli 1760. Johan van Lanschot huwde Francoise Margareta Meerman, dochter van Meester Gerard Franszn. Meerman en Agatha Maria Arkenbout, op 26 januari 1721 te Leiden. 22 april 1722 vergaadert de Buure gesamenlijk geweest aan `t huys van Franchois de Schregel als Heer en heeft die verkooren de Hr. en Mt. Johan van Lanschot tot Oudraet en is met gemeene stemme tot opper Thrsauerier verkoore Gerard Poppeleus aen wien ook heden penningen ter somme van f 192-10-0 sijnde het netto proovenu dat bij `t op neemen der boecke in cassa bevonden is.(....) en verder door het overlijden van Adam van Keulen het thesauriersampt vacant geworden en daertoe bij den Hr. en sijn Raaden voorgestelt, Gerard Poppeleus, tgeen bij omvrage bij de gesamentlijke geburen is geapprobeert en naer gedaene gelukwensinge heeft den Heer doen bereyden een Heerlijke Maeltijt en de gesamentlijke geburen naer de naam van de gebuerte getracteert en ook also gescheyden.1 4 juni 1728 passeert een akte van transport, verleden voor schout en schepenen van Charlois, van 2 morgen land door mr. Johan van Lantschot en zijn vrouw Francoise Margareta Meerman aan Arij en Jan Janse Cleijnen.2 1730: Hij bezat een groot huis genaamd "Ter Meije" onder Leiderdorp met een huurwaarde van 120 f. Dit was een van de duurdere buitenhuizen. Het huis werd "op 31 augustus 1727, heb ik, Abraham De Haen t' Zelve van de rijweg uit geteekend.
Huis ter Mey
Van voormalig Huis ter Mey langs de Meijewatering is momenteel niets meer zichtbaar. Het lag op de hoek van de huidige Tollenaersingel en Sijpestein. Deze ridderhofstede is oorspronkelijk het stamhuis van het geslacht Van der Mye. Wanneer Huis ter Mey is gebouwd, is onbekend. Het is niet archeologisch onderzocht. Edelman Albertus de Mi draagt het landgoed al in 1156 op aan de Abdij van Egmond. Hij krijgt het in leen terug. Pas veel later, in 1397, tegelijkertijd met het begin van de bouw van Klooster Engelendael, wordt er weer over geschreven. Het komt dan in handen van Herman van Zwieten. Huis ter Mey blijft tijdens de Hoeksche en Kabeljauwse twisten gespaard. Op last van het stadsbestuur van Leiden moet Ter Mey met de grond gelijk gemaakt worden. Daarna moet het weer gedeeltelijk zijn opgebouwd, want de woontoren is in de 17de eeuw nog bewoond. Door de latere eigenaar burgemeester Van Lanschot is het grondig vertimmerd. In 1800 is het definitief gesloopt.17 De oudst bekende afbeelding is een kaartprojectie van Floris Balthasarz van Berckenrode uit 1615. Een ongedateerde kaart van J.C. Douw uit de leenbrieven van de Abdij van Rijnsburg toont een vergelijkbare projectie van Huis ter Meij.3,4 31 januari 1731: Op zijn de gezamenlijke geburen van Vredenrijk op den Burg vergadert geweest tot het suppleren van twee thresoriers ampten ende aldaer bij eenparikteyt van stemmen tot eerste thesuurier in plaetse van Gerard Poppeleus verkoren de heer Jan Sandra, alsmede tot tweede thesaurier in plaats van Jan Raedsveld, de heer Isak de Schregel. Is oock ten selven dage gemaact bij de gesamenlijcke bueren een nominatie van een Heer deser Gebuerte waar uyt bij haar Ed. Gr. Agtb. de Heeren van de Geregten deser Stadt is aangesteld den 18 Febru. des jaers 1731 den Hr. en Mr. Johan van Landtschot Vroedschap. die op den 21 Feb. des selven jaers heeft aangesteld tot Raad der gebuerte den Hr. Hendrik van Halteren.
Er blijkt op dat moment f 208-2-8 in kas te zijn. De kosten van de vergadering bedragen f 10-15-8 - te betalen aan de hospis van de Burg - en van het rekest f 3-16-0 . Op 27-07-1745 bedraagt het kastegoed f 568-15-0. Besloten wordt om opnieuw een vrolijke maaltijd te organiseren, in herberg `t Fonteyn' aan de Hoge Rijndijk. De kosten bedragen f 413-13-8 en de buren die niet aanwezig zijn ontvangen f 30-0-0. Ook worden de bewoonsters van St. An (de in de buurt gelegen St. Anna Aalmoeshuishof) weer getrakteerd op een vrolyke maeltijt (zie ook Buurthouden', pag. 99). Wanneer in maart 1759 de buurtheer Van Lantschot overlijdt (de dootgift bedraagt een gouden ducaton ter waarde van f 15-15-0) wordt er weer in de Burcht vergaderd. De verteringskosten belopen f 21-0-0, die van het rekest f 3-18-0.1 Johan van Lanschot.1,5 was op 8 februari 1731 buurtheer van de wijk Vredenrijk tot aan zijn dood. Hij wordt opgevolgd door de Hr. Mr. Thimon van Schoonhoven, die in 1765 plaats ruimt voor de zoon van Mr Johan van Lanschot, nl. Johan Alexander die dit blijft tot aan zijn dood op 27 december -1765. Ligging (als begrijpende alleenl(ick) de huysen aen de oostsijde van Hoygraft tusschen de Groenesteech ende `t Gansoorde staende).
In de Raadkamer van Leiden prijkt een groot schilderíj, voorstellende den Burgemeester Van Der Werf tegenover de burgers, die gedurende het beleg de overgave der Stad eischten, door den schilder Van Bree vervaardigd en door Z. M. Willem i aan de Stad ten geschenke gegeven. Het schoorsteenstuk is eene schilderij van Jan Lievensz. voorstellende Scipio de Afrikaner met de Bruid van Carthago, welk in het jaar 1857 door den Leidschen schilder J. J. De Vink op nieuw doek is overgebragt. In het jaar 1668 is het tapijtbehangsel en in 1737 het gestucadoord plafond, waarin de wapenschilden van Hooghenhouck, Van Den Bergh, Van TOL en Van Lanschot zijn geplaatst, vemieuwd. De verschillende geschiedkundige voorwerpen betreffende Leidens beleg en ontzet worden aldaar in eene glazen kast bewaard en op den derden October van elk jaar door eene talrijke menigte bezigtigd. De kamer is thans ingerigt tot het houden der openbare zittingen van den Gemeenraad en is versierd door de bij Van Mieris beschrevene schilderten. Circa 1735
Hieronimus Van der Mij schildert de familie Van Lanschot - Meerman.
In het portret van Jan van Lanschot (1693-1759) besteedt Van der Mij aandacht aan de bij de openbare ambten van de geportretteerde aangepaste entourage . Jan van Lanschot is zittend tot aan de knieën weergegeven. De geportretteerde draagt een lichtgrijze rok en een grote lichtrose draperie, goud changeant, dit is met wisselende weerschijn naar gelang het licht erop valt.3’
Jan van Lanschot bekleedde in het Leidse openbare leven tot 1748 verschillende ambten. Zo was hij o.a. lid van de vroedschap, schout, schepen, burgemeester en meesterknaap van Holland (rechter inzake jacht in de domeinen). In 1748 toen stadhouder Willem IV aan het bewind kwam, verloor hij al zijn openbare funkties. De rechterarm van Van Lanschot rust op een tafel op een foliant van het “Groot Placaetboek”, symbool van zijn waardigheid van gedeputeerde van Leiden in de Staten van Holland. Achter de geportretteerde is een afbeelding van Vrouwe Justitia te zien, waarmee de kwaliteit van Jan van Lanschot als schout/schepen is uitgebeeld. Het wapen van Leiden duidt erop dat Jan van Lanschot de bovengenoemde openbare ambten in deze stad bekleedde. Het familiewapen is in de tafel verwerkt. Ter versiering is op de achtergrond rechts een groen gordijn en een boog zichtbaar, waarachter een parkachtig landschap is weergegeven. In 1721 huwde Jan van Lanschot Françoise Margaretha Meerman (1700-1771) van wie Van der Mij eveneens een portret heeft gemaakt.
Françoise Margaretha Meerman is staande in een parkachtig landschap geschilderd. Zij draagt een lichtblauwe japon en een goudgeel/lichtblauw gestreepte draperie. In het decolleté is een rode knop gestoken. Links van de geportretteerde is een spuitende fontein geschilderd, een motief uit de liefdessymboliek. De fontein wordt beschouwd als metafoor van het huwelijk. De manier waarop Françoise Margaretha haar handen en armen houdt, beschrijft Ripa in zijn “Iconologia” als de personificatie van de “Belofte”. Boven de fontein is de meerman uit het familiewapen uitgehouwen.

De kinderen Agnetia Emerentia (1722-1748), Agatha Lidia (1723-1807) en Jan Alexander (1728-1771) van Lanschot zijn afgebeeld in een landschap. Agnetia Emerentia is zittend ten voeten uit geschilderd. Zij draagt een zalmrose japon en een lichtblauwe draperie. In het haar is een takje oranjebloesem gestoken. In haar handen houdt zij een bloemenslinger. De oranjebloesem en de bloemenslinger zijn symbool van zuiverheid en kuisheid. Naast haar op de grond ligt een strooien herderinnenhoed met een lichtblauw lint en een herdersstaf. De herderinnenhoed en de herdersstaf roepen associaties op met een idyllisch leven.
Agatha Lidia is staande afgebeeld met een blauwe parasol. Zij draagt een lichtgroene japon met knopen van bloedkoraal in het decolleté en op de schouders en een lila changeant draperie. Rechts naast haar staat een witzwarte windhond. Broertje Jan Alexander is half-naakt afgebeeld, om hem heen is een lichtgroen met goud gestreept kleed gedrapeerd. Hij zit op een fluwelen doek, die lila/rose van kleur is met een lichtblauwe voering en met goudkleurige franjes aan de uiteinden. Op zijn hoofd draagt hij een rose brokaten tulband met twee witte veren. Hij is zittend afgebeeld en leunt met zijn rechterarm op het linkerbovenbeen van zijn oudste zusje. Prak heeft in zijn boek “Gezeten burgers” op grond van bovenstaand portret het gezin van Jan van Lanschot als voorbeeld vermeld van een klein 18de eeuws gezin. In 18de eeuwse regentenfamilies waartoe de van Lanschot’s behoorden, waren kleine gezinnen een normaal verschijnsel en vormden grote gezinnen een uitzondering.
De bovengenoemde geportretteerden zijn allen personen uit bekende Leidse families. Ze zijn te Leiden geboren, getogen en gestorven.6 Hij erft een huis van zijn grootmoeder in 1737.7 Hij was getuige bij de doop van Françoise Johanna Agneta Hubrecht op 27 maart 1744 te Pieterskerk, Leiden; Toevoeging bij getuige Johan was Veertig in Rade, Oud Burgemeester deser Steede, Knaap van Holland etc; en bij tweede getuige werd vermeld Vrouwe.8 Johan van Lanschot was getuige bij de doop van Johanna Françoise Agatha Hubrecht op 8 april 1753 te Leiden; Toevoeging bij getuige: Mr. Johan Oud Burgemeester der Stad Leiden, Meester Knaep van Holland en Westfriesland; en bij tweede getuige: geboore Meerman.8 Johan van Lanschot overleed op vrijdag, 16 maart 1759 te Leiden in de ouderdom van 65.

Kinderen van Johan van Lanschot en Francoise Margareta Meerman

Bronvermelding(en)

  1. [S14] Vereniging Jan van Hout "Leids Archief", online http://www.janvanhout.nl/
  2. [S8] Archieven.NL, online http://www.archieven.nl
  3. [S33] Juliette Roding & Boukje Thijs Jan de Jongste, Vermaak van de Elite in devroegmoderne tijd, pag. 25.
  4. [S160] Archeologie Leiderdor, online www.leiderdorp.nl/bestand/archeologiekaart_toelichting_378486.
  5. [S177] G. J. Bos A. Montagne De Stad Leiden: Album bevattende eenige afbeeldingen der stad Leiden.
  6. [S105] Leids Jaarboekje 1989, online http://www.oudleiden.nl/pdf/1989.PDF
  7. [S102] Thea Onderwater, "Stichting Oud Zoeterwoude," e-mail to Hans Van Landschoot, 22/11/2008.
  8. [S6] Digitale Stamboom LEIDEN, online http://www.leidenarchief.nl/

Francoise Margareta Meerman

Françoise Meerman
     Francoise Margareta Meerman werd geboren op donderdag, 30 september 1700 te Leiden . Zij was de dochter van Meester Gerard Franszn. Meerman en Agatha Maria Arkenbout. Francoise Margareta Meerman huwde Johan van Lanschot, zoon van Johan Alexander van Lanschot en Emerentia van Vesanevelt, op 26 januari 1721 te Leiden. Francoise Margareta Meerman was getuige bij de doop van Françoise Johanna Agneta Hubrecht op 27 maart 1744 te Pieterskerk, Leiden; Toevoeging bij getuige Johan was Veertig in Rade, Oud Burgemeester deser Steede, Knaap van Holland etc; en bij tweede getuige werd vermeld Vrouwe.1 Francoise Margareta Meerman was getuige bij de doop van Johanna Françoise Agatha Hubrecht op 8 april 1753 te Leiden; Toevoeging bij getuige: Mr. Johan Oud Burgemeester der Stad Leiden, Meester Knaep van Holland en Westfriesland; en bij tweede getuige: geboore Meerman.1 Francoise Margareta Meerman liet een testament op 9 mei 1760. Afb194- Johan van Landschot -1758
De Wel Geboren Vrouwe Françoise Margareta Meerman, douarière van wijlen den Wem Edelen geboren Heer en Meester Johan van Landschot in leeven oud Burgemeester deesen stadt. Te kennen gevende de vrouwe comparante, dat wijlen den Heer Jan Wouter de Giraud, in leven Capiteijn ten dienste deser lande, welgemelte Heer oud Burgmeester van Landschot hadde gelaten een somma van tweeduijzend gulden, welke gemelte somma ten gemeene lands comptoire binnen Leijden, heeft belegt en daar voor bekoomen een obligatie, ten naame van de Heer Jan Wouter de Giraud, groot twee duijzend gulden in dato 25 feb. 1744, N° 13 folio 192 geaggt's 5 meij 1744 num: 10501 regta folio 1094.

Dat den voornoemde Heer Capiteijn de Giraud op den 1° augustus 1759 deesen weereld ab intestato tot Venlo sijnde overleden tot sijne eenige ende universeele erfgenamen ab intestato heeft nagelaeten, D'Heer Jan Nicolaas de la Fontaine d'Orgemont sigthans bevindende in Cicilien. De Heer Charles Louis de la Fontaine D'Orgemont lieutenant in't regiment Guardes te Paerdt.

afb195-
En den Heere Jan Hubrecht Raad en Oud Scheepen deesen stadt aan wien de vrouwe compteerde vervolgens de voorgemelde obligatie nu gaarne fond overhandigen onder behoorlijk acquit en declarge waar toe de voornoemde erfgenaamen ab intestato waar en bereijd. Soo verklaarde de vrouwe compteerende als nu bij deese aan welgemelte Heeren D'Ogremont en Hubrecht in qualité de voorgemelde obligatie van twee duijzend guldens met de bewijsen van eijgendom daar toe specteerende te overhandigen bij deeze. Verklaarende dit alles te sijn , dat haar voornemelde man van den voornoemde Heer Capiteijn de Giraud in bewaring en onder zig heeft gehad.

Compareerde meede voor ons notaris engetuighen den Wel Edele Geboren Charles Louis de la Fontaine D'orgemont soo voor sig selfs als meede nog als last en procuartie hebbende van desselfs voornoemde Heer Broeder Jan Nicolaas de la Fontaine D'Orgemont en de Wel edele geboren Heer Jan Hubrecht, raad en Oud Burgemeester deesen stadt, te samen in qaulité als eenige universeele erfgenaamen ab intestato van den voornoemde overleeden Capiteijn Jan Wouter de Giraud. Dewelke bekenden de bovengemelde obligatie van twee duijzend guldens op heeden uijthanden van de welgemelte vrouwe Compteerende te hebben overgenoomen, quiteerende over sulx de gemelde Heeren Compteerende in hunne opgemelde qualiteijt de voornoemde vrouwe compteerende weegens deese extratditie van overgifte absolute bij deesen onder reserve. Beloovende oversulx ider in hun prive haar welk ten allen tijden kost en schadeloos te zullen indemmeeren onder verband van hunne persoonen en goederen stellende deselve ten bedwang en executie van alle S'Heeren regten en regtexen en specialeijk van den edelen Hove van Holland.

afb196
Aldus gedaan en gepasseert binnen Leijden
Getekend door Françoise meermand, douarière van Lanschot, Charles Louis de la Fontaine D'Orgemont, Jan Hubrecht
getuigen Gerard Verheick en Pieter van der Tocht.2 Zij liet een testament op 9 mei 1760. AfB-188-193
Weledele vrouwe Françoise Margareta Meerman,/ douarière van wijlen den Weledelen/ geboren Heer Meester Johan van Landschot, in leven/ oud burgemeester deeser stad te ken/nen gevende de vrouwe comparante, dat wijle/ Jonkvrouwe Wilhelmina van Landschot,/ uijt kragte van de clausule reservatoir, vervat in/ haar testament, op den 5 november 1729/ voor den notaris Joannes van Swanenburgh en/ getuigen binnen deese stad opgezegt ende/ gepasseert, bij nadere dipositie, in date 26 decem/ ber 1733 met haare eijgen hand geschreven en/ behoorlijck geteekend, heeft gelegateerd gehad aan haar/ neef Jan Wouter de Giraud het vrugtge/ bruijck van een capitael van twee duijzend guldens, sijn leven lang geduurende, en dat het/ voorschreven capitael inmiddels soude moeten/ blijven berusten onder welgemelde Heer Johan/ van Landschot, om, ingevalle de vrouw van de/ voornoemde Heer de Giraud te overlijden, en/ zijn er met goedvinden van zijne moeders vrien/den, een geref bij Jonkvrouweormeerde vrouw quam te trouwen/ en kinderen bij dezelfe te verwekken, en hij/ prosessie van de gereformeerde religie deedt, als/ dan het voornoemde capitael aan den voornoemde Heer/ de Giraud overtegeeven, Begeerende bij jonk/vrouwe testatrice andersints dat het selve na/ de dood van meergemelde Heer de Giraud aan/

haar familje zoude blijven, om onder dezelve/ verdeele te werden ieder voor een staak, welk ge/val door 't overlijden van den voornoemde Heer de/ Giraud op den 1 Augustus 1759 zonder een tweede/ huwelijk te hebben aangegaan, zijnde komen te/ exteeren, soo waaren tot den eijgendom van het/ opgemelde capitael, agtervolgens de uijtterste wille/ van de voornoemde Jonkvrouw Wilhelmina van/ Landschot, als nu geregtigt geworden. Eerstelijck, de wettige kinderen kindskinderen en/ verdere descendenten bij Representatie, van des/ testatrices overleede broeder, wijlen den Heer Meester/ Johan van Landschot te saamen voor/ eene staak. Ten tweede de wettige kinderen en kindskinderen/ respective bij representatie van de des testatrices/ overleede oudste zuster wijle vrouwe Deliana van/ Landschot, getrouwd geweest met den Heer Jac/ques de lafontaine d'Orgemont, te saamen voor/ de tweede staak.
Ten derde de enige naargelaten zoon bij repre/sentatie van des testatrices overleden jongste/zuster wijle vrouwe Maria van Landschot aan/ haar in huwelijck verwekt door den Heer en Meester/ Josias Hubregt uijtmaakende de derde staak./
Dat sij vrouwe comparante in den boedel en nala/ latenschap van haare voornoemde overleede man hadde/ gevonden, het voornoemde legaat van twee duijzend gul/ dens te bestaan in een ordinaris obligatie, ten/ laste van de generaliteijt, ten comptoire gene/ raal van de unie in 'S Hage, staande op de let/ter B. groot twee duijzend guldens/ capitael in dato/ 30 januarij 1687, Regta folio:17 a N°10 door/ den selven als benoemd en gequalificeerd tot de/ administratie van het boorzeijde legaat aangekogt, en/ ten sijnen behoeve getransporteerd, den 11 januarij 1735/ die de vrouwe compterende verklaarde als nu op heeden/ in voldoeninge van 't voornoemde gelegateerde in vollen/ vrijen eigendom overtegeeven bij deeze aan den/ heer Pieter Cornelius van Leijden in qualiteijt als/ vader en voogt over zijne twee minderjarighe/ kinderen, genaamt Diderik en Françoise Jo/hanna van leijden in huwelijck verweckt aan/ sijnt nu overleedene huijsrouw Agneta Emme/ rentia van landschot, die een zoons dogter was van den voornoemde Heer en Meester Johan Alexander/ van Landschot. Voorts aan de Heer Meester Jan Hubreght, als in/ huwelijck hebbende vrouwe Agatha Lidia van/ Landschot, die een nagelaate dogter is van wijlen/ den heer en Meester Johan van Landschot, die een/ zoon was van wijlen de testatrice voornoemde broeder/
wijlen Meester Johan Alexander van Landschot./ Nog aan de Heer Johan Alexander van Landschot naargelaten zoon van de zo even gemelde Heer/ en Meester Johan van Landschot, te saamen repre/ senteerende en uijtmakende de eerste staak./
Voorts aan de Heer Charles Louis de la Fontaine d'Orgemont, in qualiteijt als last en procuratie heb/bende van sijne uijtlandige broeder de Heer Jan Nicolaas de la Fontaine d'Orgemont, die een na/gelaaten zoon is van de testatrice overleedene/ zuster wijle vrouwe Deliana van Landschot, in/ huwelijck aan haar verweckt door nu mede wijlen/ den Heer Jacques de la Fontaine d'Orgemont.
Nog aan deselve Heer Charles Louis de la Fontaine d'Or/gemont in qualiteijt als speciale last en procura/tie hebbende van drie kinderen van zijn over/ledene broeder wijle Heer Willem Frederick de la Fontaine/ d'Orgemont ghenaemt Louise Catharina, Volraat/ Carel, Leebrecht en Jacoba Cornelia Charlotte/ de la Fontaine d'Orgemont.
Voorts nog aan dezelve Heer Heer Charles Louis de la Fon/taine d'Orgemont, voor zig zelfs en oudste/ saamen representeerende en uijtmaakende de tweede staak/ en eindelijck aan den Heer Jan Hubreght./

zijnde de eenigste nagelaate zoon van de voornoemde/ testatrices overleedene zuster, wijle vrouwe Maria/ van Landschot, aan haar in huwelijcke verwekt,/ door wijlen de heer Meester Josias Hubrecht, represen/teerende en uijtmaeckende de derde staak./ Omme bij de voorgenoemde drie staaken onderling/ te werden verdeelt, soo dat een ijden der voorgemelde/ geinteresseerdens hun geregtelijck aandeel daar/ van zoude kunnen erlangen, mits daar voor/ passeeren behoorlijk quitantie, en acte van/ acquit ten behoeve van de vrouwe eerste compteerende/ waar toe de voorgemelde geinteresseerdens/ volkoomentlijk waaren bereijd, dierhalven/ compareerden mede voor ons notaris en getuijgen/ de voorgemelde wel edele geboren Pieter Cornelius van/ Leijden, Jan Hubreght, Johan Alexander van/ Landschot en Charles Louis de la Fontaine d'Orgemont./ De welke verklaaren soo van hun zelven als in/ hunne opgemelde qualiteijten op heeden uijt handen/ van de vrouwe Compteerende te hebben ontfangen en/ overgenoomen de voorgemelte obligatie ten las/ten van de generaliteijt ten comptoire generaal/ van de unie in 'S Hage, staande op de letter B./ groot twee duijzend guldens capitael in dato 30 januraij/ 1687, folio 550 verso, folio 376, folio 30 verso A. geaggt den / 30 januarij 1687, Regt. folio 37 a verso folio N° 10 door

den/ selven, als benoemd ende qualificeert tot de ad/ministratie van het voorseijde legaat aangekogt, en/ te sijnen behoeve getransporteert den 14 januarij 1735/ met de bewijsen van eijgendom daar toe spectee/rende, quitteerende
over zulks de vrouwe compteerende/ weegens deze extraditie en overgifte dankelijk bij/ deeze, en beloofde de voornoemde resp. Heeren Com/paranten ijden in hun privé, de voornoemde vrouwe/ compteerende des weegen te zullen indemmeeren, vrij/ cost en schadeloos houden, onder verband van/ hunne persoonen en goederen, stellende dezelve/ ten bedwang en executie van alle S'Heeren Reg/ten en regteren, en specialijk van den Edele Hoven / van Holland.

Aldus gedaan en gepasseert binnen Leijden/ present gerard Verleik Junior en Pieter van der Togt/als getuijgen.
tekenen:
Françoise Margareta Meerman douarière van Lanschot, P. C. van Leijden, J. Hubrecht, C. de la Fontaine d'Orgemont, Gerard Verleick junior, Pieter van der Togt en Willem Scheerkens notaris public
.2 Zij overleed op donderdag, 1 augustus 1771 te Leiden in de ouderdom van 70.

Kinderen van Francoise Margareta Meerman en Johan van Lanschot

Bronvermelding(en)

  1. [S6] Digitale Stamboom LEIDEN, online http://www.leidenarchief.nl/
  2. [S171] Notarieel Archief inventaris nummer 2020, folio 75 (archiefnummer 506).

Johan Alexander van Lanschot

wapen van Johan van Lanschot 1728-1771
     Johan Alexander van Lanschot werd geboren op vrijdag, 16 januari 1728 te Leiden . Hij was de zoon van Johan van Lanschot en Francoise Margareta Meerman. Johan Alexander van Lanschot werd gedoopt op 18 januari 1728 te Hooglandsche Kerk, Leiden. De vader is Lid van de Raad & Vroedschap van Leiden. Getuigen waren Josias Huibrecht Capitein van de schutterij Leiden en Maria van Willigen, weduwe van Aelbert Meerman, Raad en Burgemeester van Leiden. 26 augustus 1755 was hij postmeester, regent van het St. Elisabeth Gasthuis van 3 juli 1749 - 15 juli 1751, kapitein van de burgerij 1751, veertigraad 26 aug. 1755 , commissaris van de bank van lening 26 juli 1759, schepen 19 maart 1760, weesmeester 12 - april 1763, bewindhebber der Verenigde Oostindische Compagnie ter Kamer Amsterdam. Hij was één van de "Heeren XVII" van 22 sept. 1765 tot aan zijn dood, gestorven te Leiden 8 jan. 1777.
MET ZIJN DOOD STERFT HET LEIDSE GESLACHT VAN LANSCHOT IN MANNELIJKE LIJN UIT. Hij overleed op dinsdag, 8 januari 1771 te Leiden in de ouderdom van 42. Op 19 maart 1771 zal men te Amsterdam des namiddags om drie uuren voor den stal van den stalhouder Jan de Beek Reguliers Dwarstraat, publiek verkoopen twee schoone zwarte merrie koets paarden, oud 5 en 6 jaren een properen Coupé, Fargon en Chais, diverse zeer schoone koets Fargon en Chais tuygen, zo met vergult als geel koper als zoo nieuw, voorts drie beschutters, 3 loopende honden, 2staande patrys-honden en 2 drijfbakken waarvan er op haar 2de en 3de veld loopen, alle bij de liefhebbers van de jagt bekend voor fraye-jachthonden: naer gelaten door den wel edelen geboren Mr Johan Alexander van Lanschot in leven schepen en raad der stad Leyden, mitsgaders bewindhebber van de Oost Indische Compagnie.1

Bronvermelding(en)

  1. [S178] Leidsche Courant van 8-3-1771 pagina 2/2, online http://leiden.courant.nu/

Agatha Lydia van Lanschot

Agatha Lydia van Lanschot 1723-1807
     Agatha Lydia van Lanschot werd geboren op woensdag, 17 november 1723 te Leiden . Zij was de dochter van Johan van Lanschot en Francoise Margareta Meerman. Agatha Lydia van Lanschot werd gedoopt op 26 november 1723 te Pieterskerk, Leiden. Getuigen Alexander van Lanschot is Lid van Raad &Vroedsschap te Alkmaar en Lydia Johanna Meerman. Zij huwde Jan Hubrecht, zoon van Josias Hubrecht en Maria van Lanschot, op 28 mei 1743 te Leiden. Jan Hubrecht en Agatha van Lanschot zijn de stamouders van het geslacht "van LANSCHOT HUBRECHT" die begint bij hun kleinkinderen Johan Alexander en na zijn overlijden via zijn broer Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht. 18 juni 1804 werd een notariele akte opgemaakt.1 Agatha Lydia van Lanschot was op 12 januari 1807 een van de vele eigenaars die een huis of ander gebouw verloren, dat vernield of onherstelbaar werd door een explosie van een met buskruit geladen schip. De eigendommen van Agatha bevonden zich in het Bon Oost Nieuwland te Leiden met nrs 522-523, 562-563-564 en 570.2 Zij overleed op vrijdag, 13 november 1807 te Leiden in de ouderdom van 83.

Kinderen van Agatha Lydia van Lanschot en Jan Hubrecht

Bronvermelding(en)

  1. [S182] Notariele akte van Agatha Lydia van Lanschot -uit Leiden, online https://www.erfgoedleiden.nl/collecties/personen/…
  2. [S164] Naamlijst van de eigenaren der gebouwen en huiserven, die te Leiden door het ontploffen van schip met buskruit vernietigd werden., online http://books.google.be/books

Jan Hubrecht

     Jan Hubrecht werd geboren op zondag, 7 augustus 1718 te Leiden . Hij was de zoon van Josias Hubrecht en Maria van Lanschot. Jan Hubrecht huwde Agatha Lydia van Lanschot, dochter van Johan van Lanschot en Francoise Margareta Meerman, op 28 mei 1743 te Leiden. Jan Hubrecht en Agatha van Lanschot zijn de stamouders van het geslacht "van LANSCHOT HUBRECHT" die begint bij hun kleinkinderen Johan Alexander en na zijn overlijden via zijn broer Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht. In mei 1793 vierden Jan en Agatha hun Gouden bruiloft, naar aanleiding hiervan werd een huwelijkspenning ontworpen.
Een bijlbundel op de penning wijst op het burgemeesterschap, een staf met Minerva-beeld deed vermoeden, dat de bruidegom tot een universiteit - een sluis, dat hij met een water - of hoogheemraadschap in betrekking stond. Bij Leiden het onderzoek beginnend bleek alras, dat Mr. Jan Hubrecht aldaar 13 maal het burgemeesterschap heeft bekleed, waar burgemeesteren van 1575-- 1795 van rechtswege kuratoren waren der hoogeschool) en dat hij in 1789 hoogheemraad werd van Rijnland. Het onbeschreven stuk kon dus aan Leiden worden toegeschreven en werd dan ook aan het stedelijk museum afgestaan.
De voorzijde van de fraaien zilveren penning met een middellijn van 54 mm toont ons het gouden bruiloftspaar, de man in toga met allongepruik, elkander de hand reikend over een brandend altaar, waarop in slangenrond het getal L is aangebracht; boven deze voorstelling de naam Jehovah in hebreeuwsche karakters, omgeven door een kransje van wolkjes en een brede stralenkrans. Hem danken de echtelieden voor al wat zij goeds ontvingen, het omschrift, waarop de bruidegom met de linkerhand wijst, zegt het ons: HY WAS DE BRON VAN AL ONS HEYL. De afsnede draagt den naam van de medailleur: L. c. HOLTZHEY F. en datum: DEN 28 MEY - MDCCXCIII.
De keerzijde heeft als omschrift de namen:
Mr. JAN HUBRECHT EN AGATHA LYDIA VAN LANSCHOT.
Op gekruiste bijlbundel en staf met Minervabeeld, palm- en olijftakken rusten de saamgestrikte wapens, Hubrecht : in goud een keper, ruitsgewijze geschakeerd van rood en zilver, vergezeld van drie groene bladerlooze eikels, met de stelen omlaag, de onderste doorstoken met twee pijltjes ; van Lanschot : in zwart drie verlaagde gouden drielingsbalken, vergezeld van een halven gouden leeuw, voortkomende uit de bovenste balk: onder de wapens een vliegend lint met het opschrift: IN DEN ECHT VEREENIGD 28 mei1743.
Het benedenste deel van de keerzijde toont ons op de achtergrond een duinlandschap, waarin een jager op de hazen- of konijnenjacht, (doelende op het Meesterknaapschap van Holland en Westfriesland), op den voorgrond een dijk met sluis en brug.
Het geslacht Hubrecht is afkomstig uit Vlaanderen, waar zij reeds in de 13de eeuw als magistraatspersonen in Brugge voorkomen. De hollandsche tak was sedert 15 Februari 1590 te Leiden gevestigd, waar Jan Hubrecht, geboren te Eecloo in Oost-Vlaanderen, op die datum poorter werd . Zijn zoon Pieter (I 570- 1647) was dekendrapenier te Leiden, zijn kleinzoon Jan (16o6-- r 669) lakenfabrikant en koopman aldaar ; diens zoon Dr. Johan Hubrecht, mede alhier woonachtig (1655 - 1706) was de grootvader van onzen Mr. Jan. Zijn vader Mr. Josias Hubrecht, geb. 15 Mei 1685, die in 1724 kapitein van de burgerij, in 1731 Veertigraad, in1737 schepen van Leiden en in 1740 gekommitteerde ter Staten Generaal werd, huwde te Leiden in 2den echt op 1 Augustus 1713 met Maria van Lanschot, uit welk huwelijk te Leiden 7 Augustus 1718 als enig kind Jan Hubrecht werd geboren. De 15en Maart 1730 als student aan de Hoogeschool in zijn vaderstad ingeschreven, promoveerde hij op 1 Augustus 1738 tot meester in de rechten op proefschrift : De acquirendo rerum dominio.
Op 10 oktober 1743 werd hij kapitein van de burgerij onder het Oranjevaandel, 18 Oktober 1748 veertig-raad in de vroedschap, 25 Juli 1754 schepen van Leiden, 1 Mei 1757 gekommitteerde ter Staten Generaal, 14 November 1764 burgemeester en 4 September 1765 schout te Leiden, 12 September 1765 Meesterknaap van Holland en Westfriesland, 10 November van hetzelfde jaar hoofdofficier der stad Leiden, 1 Mei 1772 hoogheemraad van het Groot Waterschap van Woerden, 1 Mei 1774 gekommitteerde, raad, 26 September 1789 hoogheemraad van Rijnland; in 1793 het jaar van onzen penning was hij voorzittend burgemeester. Hij overleed te Leiden 5 April 1794 en werd begraven in de St. Pieterskerk. Zijne echtgenoote, achterkleindochter van zijn grootvader van moeders zijde, werd geboren te Leiden 17 November 1723 en overleed aldaar 13 November 1807. Haar vader was Mr. Johan van Lanschot, kapitein der schutterij, raad, schepen, hoofdofficier en burgemeester van Leiden, meesterknaap van Holland en Westfriesland; haar moeder
Françoise Margaretha Meerman. Behalve een drietal jonggestorven kinderen werden uit hun huwelijk geboren Mr. Josias Johan Hubrecht (20 April 1746), later Sekretaris van Leiden en Johanna Françoise Agatha Hubrecht, (7 April 1753), die 15 September 1782 huwde met Anthony Gustaaf van Boetzelaer, luitenant-kolonel der kavallerie ten dienste dezer landen, die later ook burgemeester van Leiden werd. Op deze twee bij de gouden bruiloft nog in leven zijnde kinderen duiden de twee vruchten, die de olijftak, op de keerzijde van de penning draagt .

Het huwelijk van Jan Hubrecht met Agatha Lydia van Lanschot, vormde de aanleiding tot het toekennen van de dubbele familienaam aan Johan Alexander, de in 1771 geboren kleinzoon van deze echtelieden.
Na op 15 Maart 1730 ingeschreven te zijn als student aan de leidsche universiteit, promoveerde hij 1 Aug. 1738 in de rechten op een proefschrift De acquirendo rerum dominio. In 1743 werd hij kapitein onder het Oranjevaandel te Leiden; op 18 Oct. 1748 raad van de veertigen, in 1754 schepen, in 1757 afgevaardigde ter St.-Gen., in 1764 burgemeester, in 1765 schout der stad Leiden, meesterknaap van Holland en West-Friesland en hoofdofficier zijner geboortestad, in 1772 hoogheemraad van het Groot Waterschap van Woerden, in 1774 gecommitteerde raad en ten slotte in 1789 hoogheemraad van Rijnland. Hij stond bekend als een zeer werkzaam, energiek en bekwaam regent, wiens doorwrochte adviezen en memories op hoogen prijs werden gesteld. Hiervan getuigt ook het pamflet (Knuttel 18114): Naamlijst van de 10 voornaame ofte Hooftsprekers binnen de stad Leyden onder welkers directie alles (ten nutte der posteriteyt van de ingeseetenen der gemelde stad) geconcludeerd is, beneevens derselver rangh (1748). Een exemplaar hiervan, waarin in margine de namen der met teekens aangeduide personen vermeld staan, komt voor in het familiearchief, dat voorts van zijn hand bevat een Memorie specteerende de Capittelduynen te 's Gravesande, als ook een Memorie betr. het Staalduyn, en een over den Overlast van het conyn (1766), en over de Heerlijkheid Hondsholredijk. In 1769, na het overlijden van Willem van Haren, belastten rector magnificus en senaat der hoogeschool van Leiden hem met de administratie der bibliotheek van Thysius. Zeker is hij ook de dichter van Leyden tot dankbaarheid verwekt op het tweede eeuw-getij der heuchelijke ontzettingen door J.H. (1774). Na zijn dood verscheen het zeldzame pamflet (Knuttel 22366): Berichten uit het rijk der dooden of zamenspraak tusschen den baron Torcq van Rozendael, Petrus Camper en Mr. Jan Hubrecht, meesterknaap van Holland. In het rijk der dooden. Bij Grisbourdon, zoon des duivels en comp. (1794).
Op 28 Mei 1743 huwde hij met zijn nicht Agatha Lydia van Lanschot, geb. te Leiden 17 Nov. 1723. aldaar overl. 13 Nov. 1807, dochter van Mr. Johan van Lanschot, burgemeester van Leiden, en van Françoise Margaretha Meerman, dochter van Mr. Gerard M. Van haar bestaat nog een silhouette van 1780. Zij hadden behalve drie op zeer jongen leeftijd gestorven kinderen, een zoon Josias Johan, die volgt, en een dochter Joanna Françoise Agatha (geb. 1753), gehuwd met Anthony Gustaaf baron van Boetzelaer (dit dl. kol. 138).
Frans van Mieris de jonge (1689-1763) schilderde zijn portret ten voeten uit, hem voorstellend op negenjarigen leeftijd, als ook die van hem en zijn gade, beide kniestukken.1,2 Jan Hubrecht overleed op zaterdag, 5 april 1794 te Leiden in de ouderdom van 75.

Kinderen van Jan Hubrecht en Agatha Lydia van Lanschot

Bronvermelding(en)

  1. [S119] Historische Vereniging Oud Leiden 1914, online http://www.oudleiden.nl/pdf/1914.PDF
  2. [S127] Philip Christiaan Molhuysen, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, page 873.

Josias Johan Hubrecht

     Josias Johan Hubrecht was op 20 Maart 1757 honoris causa ingeschreven als student aan de leidsche universiteit, waarna hij 12 Juni 1764 promoveerde in de rechten op een dissertatie De publicis judiciis. Hij werd secretaris van 's lands universiteits vierschaar (1764), hoofdman der schutterij (1765), secretaris van het ambacht Leiderdorp (1770), kolonel der schutterij (1771), adj.-secretaris der stad Leiden (1775), artillerie-meester dier stad (1780), secretaris van curatoren (1783), secretaris der stad Leiden (1784). Onder de puinhoopen van zijn huis is hij door het springen van het kruitschip een smartelijken dood gestorven.1 Hij werd geboren op woensdag, 20 april 1746 te Leiden . Hij was de zoon van Jan Hubrecht en Agatha Lydia van Lanschot. Josias Johan Hubrecht werd gedoopt op 22 april 1746 te Pieterskerk, Leiden. Vader Heer en Mr. capitain der Schutterij dezer stede, moeder Vrouwe, get. Mevr. Theodora wed. van Hr. en Mr. Theodorus Nobel, mr. Johan van der Mark Raad en Oud burgemeester thans hoovdofficier dezer stede.2 Hij huwde Anna Maria van Valkenburg op 12 juni 1770 te Haarlem. Josias Johan Hubrecht overleed op maandag, 12 januari 1807 te Leiden in de ouderdom van 60.

Kinderen van Josias Johan Hubrecht en Anna Maria van Valkenburg

Bronvermelding(en)

  1. [S54] Digitale bibliotheek voor de Nederlandse Literatuur, online http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu08_01/…
  2. [S6] Digitale Stamboom LEIDEN, online http://www.leidenarchief.nl/

Anna Maria van Valkenburg

     Anna Maria van Valkenburg werd geboren op woensdag, 9 april 1749 te Haarlem . Zij huwde Josias Johan Hubrecht, zoon van Jan Hubrecht en Agatha Lydia van Lanschot, op 12 juni 1770 te Haarlem. Anna Maria van Valkenburg overleed op zaterdag, 26 maart 1796 te Haarlem in de ouderdom van 46.

Kinderen van Anna Maria van Valkenburg en Josias Johan Hubrecht

Johan Alexander van Lanschot Hubrecht

     Johan Alexander van Lanschot Hubrecht was kerkmeester aldaar, secretaris van Stompwijk, Wilsveen, Tedingerbroek en Leidschendam. Zie boek : Ter nagedachtenis van mynen hooggeachten vriend den weledelen gebooren Heere mr. Johan Alexander van Lanschot Hubrecht, overleeden binnen Leyden, in den ouderdom van bijna 23 jaaren, op den 14. van Sprokkelmaand, MDCCXCIV / [door J. van Bemmelen 1755-1808] Universiteit Leiden.
Hij werd geboren op zondag, 7 juli 1771 te Leiden . Hij was de zoon van Josias Johan Hubrecht en Anna Maria van Valkenburg. Johan Alexander van Lanschot Hubrecht werd gedoopt op 11 juli 1771 te Pieterskerk, Leiden. Tweeling (was drieling) met Johan Alexander en Constatijn, doopgetuigen waren Françoise Douarière van wijlen de heer Johan van Lanschot in leven Raed en Burgemeester der Stad Leiden meesterknaep van Holland en Vrouwe Catharina Douarière van wijlen de Heer Constantijn Le Leu de Wilhem, Heer van Drongelen, in leven Raed en Schepen der Stad Haarlem, Hoogheemraed van Rhijnland, Vrouwe Magdalena Douarière van wijlen den Heer Dammas Guldewaagen, in leven Raed en Burgemeester der Stad Haarlem, Bailliuw van Brederoode.1 Hij overleed op vrijdag, 14 februari 1794 te Leiden in de ouderdom van 22.

Bronvermelding(en)

  1. [S108] Archief Leiden, online http://www.leidenarchief.nl/

Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht

     Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht was bewteen 1803-1805 schepen te Haarlem. Hij werd geboren op vrijdag, 17 januari 1777 te Leiden . Hij was de zoon van Josias Johan Hubrecht en Anna Maria van Valkenburg. Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht huwde Jonkvrouw Maria Susanna Hoeufft op 2 augustus 1801 te Haarlem.

Kinderen van Christianus Wynandus van Lanschot Hubrecht en Jonkvrouw Maria Susanna Hoeufft

Deliana van Lanschot

     Deliana van Lanschot werd geboren op zondag, 25 juni 1628 te Leiden . Zij was de dochter van Johan van Lanschot en Maria van Oudshoorn , vrouwe van Wulven en Crayenstein. Deliana van Lanschot huwde François Focanus, zoon van Sara De Witt, op 8 april 1657 te 's-Gravenhage. Deliana van Lanschot en François Focanus woonden te huis Harenstein, Groenplein, Haaren in in 1670. (een onbekende waarde).1 Deliana van Lanschot overleed op zaterdag, 6 maart 1677 te 's-Hertogenbosch in de ouderdom van 48. Zij werd begraven op 8 maart 1677 te Sint Janskerk, 's-Hertogenbosch. Tegen den Zuidwestelijken pilaar hingen in het schip van de kerk de rouwborden van de familie Focanus; daarop stonden geene kwartieren, behalve op dat van Deliana van Lanschot, overleden 6 Maart 1677, de huisvrouw van Frans Focanus, landdrost van de Meierij van Den Bosch; hare kwartieren waren:
1= Lanschot - van den Bogaert
Lanschot - Boots
2= Kraayesteijn - Beveren
van Nes - Oem.2

Kinderen van Deliana van Lanschot en François Focanus

Bronvermelding(en)

  1. [S152] Huizen en Gebouwen s'Hertogenbosch, online http://www.archive.org/stream/devoornamehuizen01sass#page/…
  2. [S107] 's-Hertogenbosch - Straten - Panden - Monumenten, online http://www.bossche-encyclopedie.nl/_Index.htm

François Focanus

     François Focanus werd geboren in 1620 te Dordrecht . Hij was de zoon van Sara De Witt. 1650; Wapen: in blauw drie gouden sterren, de onderste omringd door een lauwerkrans, waarop boven, beneden, links en rechts een vierblad, alles zilver.
Wapenvoerder I: François Focanus was Regent van 's-Hertogenbosch t/m 1677. (Focanus (anciennement Fock ou Foock) D'azur à trois étoiles d'or celle en pointe posée au centre d'une couronne de laurier de sinople ornée de quatre roses de gueules 1 2 et 1)
Wapenvoerder II: Jacob Focanus was Regent van 's-Hertogenbosch t/m 1691.
CBG: Naamen en Wapenschilden van de Edele Welachtbaare Heeren Regenten der Hoofdstad 's-Hertogenbosch nevens die der Pensionarissen Griffiers en Secretarissen aldaar zeedert de Reductie in den Jaare 1629 tot den Jaare als de laatste vertoond. CBG, TP NB, Her H. Naamlijst en wapenkaart der leden van de regering, de pensionarissen, griffiers en secretarissen van Hertogenbosch; Benoemd sedert de terugbrenging der stad onder het gezag der Staten-Generaal van de Vereenigde Nederlanden in 1629, blz. IV, V en VII.1 François Focanus huwde Deliana van Lanschot, dochter van Johan van Lanschot en Maria van Oudshoorn , vrouwe van Wulven en Crayenstein, op 8 april 1657 te 's-Gravenhage. François Focanus was getuige bij de doop van Adriana van Lanschot op 25 juni 1659 te Pieters kerk, Leiden; derde doopgetuige was Adriana van Egmond van der Nieuburgh.2 In 1660was François Focanus Raad der Stad, en Landdrost van den Meyerye, werd in deezen jaare, door zynen Koetshier aangeklaagd, in eene Zamenzweering tegen het leven des Prinsèn van Orange ingewikkeld te zyn. Hy, en zyn Koetshier werden in den Haage binnen de Kastelenye in verzekering gehouden. Frans Focanus was een Zoon van Jakob Focanus Predikant te Vugt , en Crom-voirt. Deeze had Sara de Witt eigen nigt van Jakob de Witt, Vader van den Raad Pensionaris, Jan en zyn Broeder Jakob Ruwaard van Putten, in huwlyk gehad. Het kan zyn, dat dit onder anderen mede een reede was, waar om men Focanus hier van verdagt hield, vermits het bekend is, dat de Ruwaard daar medebetigd werd. Wat er van zy, de Hoogschout deed Focanus, nevens zynen beschuldiger, herwaards voeren, om volgens last des Prinsen , tegen elkander verhoord te worden. Focanus die verzogt had, in zyne wooning te mogen blyven, werd nochtans op het Stadhuis gebragt, en aldaar in eene kamer die wel bezorgt was, door de dienaars van den Hoogschout bewaard. Hy werd eenigen tyd daarna ontslagen, en den eilch des Hoogschouts, die op de gewoone wyze tegen hem een geding begonnen had, afgeslagen, en dezelve in alle de kosten zederd het ontslag gerezen, veroordeeld. Focanus verscheen op den twintigften December van dit jaar in de vergadering der Regeering, Doch de Koetshier bleef nog eenigen tyd zitten, eer men zynen zaak afdeed; wanneer hy tot openbaare geeseling veroordeeld, en geduurende zyn leven, uit de Stad, en Meyerye gebannen werd.3,4
Hij was getuige bij de doop van Anna Maria van Lanschot op 2 november 1664 te Sassenheim; Doopgetuige wa eveneens juffr. Sara l'Empereur van Oppijck.5 François Focanus en Deliana van Lanschot woonden te huis Harenstein, Groenplein, Haaren in in 1670. (een onbekende waarde).6 François Focanus was in 1677 Regent, schepen raad 's Bosch, landdrost majorie van 's Hertogenbosch.
Zijn vader Jacob Focanus of Fokkens, in 1584 geboren en later door zijn huwelijk aan het geslacht der de Witten vermaagschapt, vinden wij het eerst vermeld als predikant te Bleskensgraaf en Hofwegen in 1616. Van daar vertrok hij in 1633 naar Vucht, terwijl hij zich echter met der'woon te 'sHertogenbosch vestigde. Hij overleed in Julij 1645. Focanus besteedde den tijd, welke hem van zijne ambtsbezigheden overbleef, aan het schrijven en uitgeven van eenige
werken, van welke de meesten eene bestrijding van de Roomsche kerkleer bedoelen. Behalve een gedicht vinden wij van hem vermeld: Fuga ex Babylone in 12°, — disputatio de ratione studiorum, Dordr. 1639, — trouhartige waarschouunnge, — kort en suyverlyck boecksken, — brief aan eenen Roomsch catholticken burger van 's Hertogenbosch.
te 's-Hertogenbosch.1,7 Hij overleed na 1689.

Kinderen van François Focanus en Deliana van Lanschot

Bronvermelding(en)

  1. [S10] CBG, online http://www.cbg.nl/
  2. [S99] Nelly van der Hoeven, "Dopen Leiden," e-mail van Hans Van Landschoot, 16/6/2010.
  3. [S38] Johan Hendrik van Heurn, Historie der stad en meyerye van 'sHertogenbosch. Pagina 206.
  4. [S39] D. Onder de Linden en Zoon, Boekzaal der geleerde wereld. Pagina 571-582.
  5. [S6] Digitale Stamboom LEIDEN, online http://www.leidenarchief.nl/
  6. [S152] Huizen en Gebouwen s'Hertogenbosch, online http://www.archive.org/stream/devoornamehuizen01sass#page/…
  7. [S47] B. Glasius, GodGeleerd Nederland, pages 469-474.

Margrieta Focanus

     Margrieta Focanus werd gedoopt op 3 april 1659 te 's Hertogenbosch. Derde getuige was Margrita Cristijna.1 Zij werd geboren op donderdag, 3 april 1659 te 's-Hertogenbosch . Zij was de dochter van François Focanus en Deliana van Lanschot. Margrieta Focanus huwde Patrick Barnewall op 25 oktober 1681 te 's Hertogenbosch. Margrieta Focanus overleed op donderdag, 11 februari 1706 te 's-Gravenhage in de ouderdom van 46.

Kind van Margrieta Focanus en Patrick Barnewall

Bronvermelding(en)

  1. [S58] Ditgitaal Stadsarchief s' Hertogenbosch, online http://www.stadsarchief.nl/index.cfm

Patrick Barnewall

     Patrick Barnewall werd geboren circa 1655 te Rowestown, Ierland. In 1674was Patrick Barnewall uit Ierland gekomen als militair in dienst der Staten-Generaal, Op 21 oktober 1687 werd hij kapitein in het regiment van Kolonel Monk, op 16 maart 1688 kapitein in het Iersche Regiment onder Kolonel Mac. Elligott in Engeland, op 18 oktober 1688 majoor in het Earl of Peterborough’s regiment te paard.1 Hij huwde Margrieta Focanus, dochter van François Focanus en Deliana van Lanschot, op 25 oktober 1681 te 's Hertogenbosch. Patrick Barnewall overleed in 1735.

Kind van Patrick Barnewall en Margrieta Focanus

Bronvermelding(en)

  1. [S190] Nederlandsche Leeuw 1975 pag 77-78) (Den Haag: 1975). paginas 77-78.

Robert Barnewall

Kind van Robert Barnewall

Amy Plunkett

Kind van Amy Plunkett

Aminette Barnewall

     Aminette Barnewall werd geboren in 1688 te Tuil, Gelderland. Zij was de dochter van Patrick Barnewall en Margrieta Focanus. Aminette Barnewall huwde Lodewijk De Vos op 4 juli 1721 te Culemborg. Aminette Barnewall overleed op maandag, 28 juni 1762 te Culemborg.

Kind van Aminette Barnewall en Lodewijk De Vos

Lodewijk De Vos

     Lodewijk De Vos was koopman en winkelier. Hij werd geboren op zaterdag, 15 augustus 1676 te Wesel . Hij huwde Aminette Barnewall, dochter van Patrick Barnewall en Margrieta Focanus, op 4 juli 1721 te Culemborg. Lodewijk De Vos overleed op vrijdag, 19 mei 1730 te Culemborg in de ouderdom van 53.

Kind van Lodewijk De Vos en Aminette Barnewall

Johann De Vos

Kind van Johann De Vos

Maria Rixken Delwich

Kind van Maria Rixken Delwich

Johannes Philippus De Vos

     Johannes Philippus De Vos was notaris en procureur. Hij werd geboren op zondag, 15 augustus 1723 te Culemborg . Hij was de zoon van Lodewijk De Vos en Aminette Barnewall. Johannes Philippus De Vos huwde Christina Johanna van Crombrugge op 14 april 1751 te Culemborg. Johannes Philippus De Vos overleed op zaterdag, 12 augustus 1797 te Culemborg in de ouderdom van 73.

Kind van Johannes Philippus De Vos en Christina Johanna van Crombrugge

Christina Johanna van Crombrugge

     Christina Johanna van Crombrugge werd geboren op dinsdag, 9 januari 1714 te Ophemert . Zij huwde Johannes Philippus De Vos, zoon van Lodewijk De Vos en Aminette Barnewall, op 14 april 1751 te Culemborg. Christina Johanna van Crombrugge overleed op vrijdag, 21 december 1792 te Culemborg in de ouderdom van 78.

Kind van Christina Johanna van Crombrugge en Johannes Philippus De Vos

Petrus van Crombrugge

Kind van Petrus van Crombrugge

Arnolda Spillenaar

Kind van Arnolda Spillenaar

Johannes Ludovicus De Vos

     Johannes Ludovicus De Vos werd geboren op vrijdag, 28 september 1753 te Culemborg . Hij was de zoon van Johannes Philippus De Vos en Christina Johanna van Crombrugge.