ALBERT Van Landschoot, Missionaris van Scheut in Congo van 1946 tot 1985

Missionaris van Scheut in Congo van 1946 tot 1985

Albert Van Landschoot werd geboren op 11 november 1915 in de Callestraat in Adegem. Het gezin van Camiel Van Landschoot en Urbanie Vereecke telde zeven zonen en drie dochters. Het eerste kind, een dochtertje Margriet, overleed in de leeftijd van twee jaar. Dan volgde Maurits, die huwde met Germaine Longueville, Gerard huwde met Judith Steyaert, Jozef met Maria Stul, dan volgt Albert, Leon huwde met Josette Dombrecht, broer passionist René sluit deze rij van zeven. Al dezen zijn overleden. Dan volgen: Simonne, gehuwd met Gerard Lambert (+), de jongste broer Jules (+2011), gehuwd met Margriet Mouton, en als tiende Maria, alom gekend als Marietje en voor de familie ‘Tante’.

Albert was negen jaar toen hij na schooltijd aan zijn moeder zei: “Ik word missionaris”. Als 13-jarige gaat hij naar het college in Eeklo, waar toen nog in het Frans werd onderwezen. Hij vroeg aan de superior de toestemming om het zevende voorbereidende jaar te mogen overdoen in het Frans, als voorbereiding op de humaniora, wat ook gebeurde. Het volgende jaar kon hij naar de 6de latijnse, waar men toen overgeschakeld was op les geven in het Nederlands. In het college in Eeklo rijpt de missionarisdroom langzamerhand, mede onder invloed van een leraar-priester, die het missionarisleven en vooral de congregatie “ Scheut “ zeer genegen was. Albert was een gedreven karakter, een volbloed, twee anekdotes ter illustratie. Onze zus Simone weigerde eens zijn commando ‘de vloer uitvegen’ uit te voeren. Hij hief haar omhoog bij haar keel (zoals hij met de katten altijd deed) tot zij naar adem hapte en losliet… Haar enige verdedigingsmiddel was op ons achterdeur schrijven: “Denk aan uw… en ge zult in der eeuwigheid niet zondigen”.

Het boerenwerk was niet aan Albert besteed, maar toch moest hij eens meehelpen met hooien. Zijn handen stonden vol blaren. Dat heeft hij dan jarenlang gebruikt om te zeggen dat hij van het boerenwerk alles afwist. Tot groot jolijt van de broers! Onbewust en gedreven zocht en vond hij een uitweg om zijn zendelingsleven positief voor te bereiden. Hij stortte zich met hart en ziel op de K.S.A waarin hij al vlug gewestleider werd van het Meetjesland. Reeds in 1934 organiseerde hij K.S.A-kampen in een beboste afgelegen wijk van Kleit. Ze bouwden er een heem en gaven het de naam “Furfozennest”. Het werd een favoriet speelterrein, maar er werd ook vorming gegeven aan de studenten die er vergaderden.

Na geslaagde humaniorastudies gaat Albert naar het vormingshuis Scheut bij Brussel, waar hij op 8 september 1937 zijn religieuze geloften aflegde. In volle oorlogstijd wordt hij op 2 augustus 1942 tot priestergewijd. Zijn wens was naar het verre China trekken. Daarom volgde hij zeven jaar lessen in de Chinese taal, maar de Chinese grens werd gesloten voor buitenlanders en zo heeft hij dan vier jaar pastoraal werk gedaan in eigen land. Van september 1944 tot juni 1945 was hij leraar van het zesde latijnse in het College in Eeklo, vervolgens werd hij voor één jaar onderpastoor te Maldegem Donk. Op 16 juni 1946 doopt hij in de vroege voormiddag Nadine Van Landschoot, dochter van zijn broer Leon, om in de namiddag het vliegtuig in Melsbroek te nemen met bestemming Congo, via Nigeria. Via een binnenlandse vlucht en nog een lange jeepverplaatsing kwam hij aan in Thsibala, in de Kasai-provincie. Hier ging hij aan de slag als “reizende pater” en bezocht er maandelijks 38 gemeenschappen. Hij gaf er onderwijs en verrichtte pastoraal werk (sacramenten toedienen, godsdienstonderricht geven, catechisten onderwijzen). Hij bouwde ook een kerkje in Thsibala. In zijn volgende missiepost Tshikapa bouwde hij een vakschool. Na Mbulungu en Katende werd hij pastoor in de grote missiepost Ndekesha. Naast de bouw van een huis voor alleenstaande oude weduwen hield hij ook een winkel open met allerlei kleine huishoudelijke benodigdheden en gerief voor de landbewerking. Dat er vuur in hem stak, bleek uit zijn bijnaam “lukombo”, wat wil zeggen “bezem”. Zijn pastorale bekommernis was heel ruim. Zo gaf hij werk aan twaalf inlanders, die huis en tuin onderhielden en de verkoop in de winkel behartigden. Ze kregen een woning en konden een bestaan opbouwen voor hun gezin. In de tuin werden de mooiste groenten en vruchten gekweekt. Die werden dan gedeeld met de zieken en de zusters op de missie. Hij schreef ook boekjes en geschriften over vriendschap die ruim verspreid zijn.

In 1975 zijn, zijn broer Leon met echtgenote Josette en zijn jongste zus Marietje hem in Ndekesha gaan bezoeken. Daar waren ze getuigen van zijn gulle ontvangt, zijn werkijver, zijn ondernemingsgeest en zijn pastoraal werk, o.a. zijn levensnabije prachtige Congolese eucharistievieringen. Wel was hij wellicht zoals alle blanken in Congo overtuigd van de meerwaarde van onze beschaving, die zich uitte in ‘het commanderen van groot en klein’. Hij werd heel graag gezien door de bevolking, toen in juni 1960 de onafhankelijkheid een werkelijkheid werd, werd hij door een groep rebellen als indringer en opruier met executie bedreigd. Heel zijn gemeenschap heeft zich al één man voor hem borg gesteld en zo is hij gered. In 1980 werd hij rector van de prokuur in Luluaburg (nu Kananga). Maar 38 jaar missiewerk eiste zijn tol. In 1984 kwam hij terug naar België wegens ziekte. Na een herstelperiode werd hij in 1985 aalmoezenier en onderpastoor in Aaigem bij Aalst. Hij ontving er graag oud-confraters en volgde met veel aandacht al wat in de familie reilde en zeilde. Tien jaar later, in 1994, ging hij definitief op rust in het rusthuis van Scheut in Torhout. Ook op rust bleef hij en enthousiast man. Een paar keren werd hij zwaar ziek, maar aangeboren optimisme hielp hem weer op de been. Hij overleed, na een rijk en werkzaam leven, vol geloof en vertrouwen, in de leeftijd van 82 jaar.